LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Op de dansvloer

5 jan, 2020
door Jan Loogman

 

Een boekpresentatie in een dansschool, dat is niet zo gek. Er is meer beweging mogelijk dan in de gemiddelde boekhandel, het publiek kan de schrijver of dichter van alle kanten bekijken en beluisteren en voelt intussen de aangename hardheid van de vloer onder zijn voeten.
Heden voelen mijn voeten zich goed’, de titel van een bundel van Jan Eijkelboom schiet me te binnen. Daarin staat onder andere het gedicht ‘Vaders en zonen’. Is dat toepasselijk, vandaag? In het gedicht kopen de vaders een huis om hun zonen een verleden te geven ‘als een duffelse jas in de winter’, maar zelf voelen zij zich er niet thuis. Dit ontgaat de zonen niet en zij zwermen snel uit ‘op zoek misschien naar andere beelden / dan die van een man met onrustige voeten / op zwarte plavuizen.’

Niet zo’n harmonieuze verhouding dus tussen de familieleden in dat gedicht. Maar mijn voeten voelen zich op zondag 29 december 2019 helemaal goed op de vloer van Jac. Danst in Bergen op Zoom, want daar presenteert Peter van der Graaf zijn eerste dichtbundel ‘Daarzegger’. Het fijne gevoel in mijn voeten ontstaat ook door de ontspannen verhouding die er lijkt te bestaan tussen de dichter en zijn vader. Ook pa heeft in 2019 als dichter zijn debuut gemaakt. Tussen het voorlezen van zoon Peter door mag vader Jan een paar van zijn eigen gedichten voordragen. Hij begeleidt dit met enkele observaties: ‘Mijn gedichten gaan van padam – padam, die van Peter niet. Peter vindt zijn gedichten beter dan de mijne; dat vind ik niet.’ Je zou aan wedijver tussen vader en zoon kunnen denken, maar de vriendelijke toon en de glimlach van de zoon bij de woorden van zijn pa geven een andere indruk, die van wederzijdse waardering.

‘Mag ik dan zolang Vader zeggen?’ heet de bundel met gedichten van Jan van der Graaf en foto’s van Marijke Gutteling. Alweer een vader, maar dit is die met de hoofdletter. Tot deze middag in Bergen op Zoom kende ik dit echtpaar niet, alleen hun zoon Peter was mij bekend als actieve schrijfdocent in West-Brabant. Terwijl ik vandaag vanwege het verschijnen van zijn Daarzegger ben gekomen, krijg ik en passant van zijn vader Jan gedichten te horen, die hij zelf ook wel gebeden noemt. Eén voorbeeld: ‘Toen kon ik op mijn handen lopen. / Nu schuifel, struikel ik, ben oud. / Nog even en Uw poort gaat open / en wandel ik op louter goud.’ Inderdaad, deze gedichten getuigen van vertrouwen in God met een hoofdletter. In elke handeling, hoe groot of klein ook, kan Hij ervaren worden.

Heel anders is Daarzegger, de bundel waar het bij deze presentatie eigenlijk om gaat. Dat opent met ‘Kleine verlangens’: ‘Ik wou vandaag ik was/ een bruine lakenvelder / in een weitje / bij een dorp / waar kinderen / mijn kop krauwen / mijn bottende horens / schuren als zand // en dat mijn loeien / soms gehoord wordt / door verre koeien.’ Zou de vader het beeld van de Lakenvelder in de wei waarschijnlijk opvatten als een blijk van de aanwezigheid van de Heer, de zoon voelt niet de behoefte die stap te maken.

Zo ver uit elkaar, deze vader en zoon, en toch elkaar zo nabij dat ze ontspannen kunnen luisteren naar elkaars teksten. Het doet me verlangen naar een wereld buiten deze dansschool, waarin mensen elkaar dezelfde ruimte zouden geven. Geen oordelen, maar verdraagzaamheid, geen onverschilligheid, maar interesse. Waardering ook, voor de poging bij ervaringen en beelden woorden te vinden.

Na de presentatie mogen de bezoekers een origineel en gesigneerd gedicht van Peter mee naar huis nemen. Mijn willekeurige greep levert – verdorie – het gedicht ‘Vader’ op: ‘Ik zag in zijn ogen / het verweer van oude spiegel. / Pas toen de zuster / zacht haar hand/ op de mijne legde, / begreep ik / dat ik naar mezelf keek / in zijn ogen.’ Op dit gedicht kan ik wel wat aanmerken (waarom die snelle regelafbrekingen, waarom die laatste regel?), maar ben ik niet meer gebaat bij ontvankelijkheid voor – of nieuwsgierigheid naar de boodschap dan bij kritiek op de vorm? Ik denk aan twee regels die Jan van der Graaf voorlas: ‘Hun koperkleur, hun knoflookgeur / versperden al te vaak mijn deur.’ Hoe vreemd Jan’s gedichten mij wat de inhoud betreft ook zijn en welke vraagtekens ik ook kan plaatsen bij de technische keuzes die Peter maakt, ik wil hun regels tot mij laten komen. Geen deur sluiten, maar de deur openlaten. Niet het perfecte verlangen, maar het streven verwelkomen.

 

afbeeldingen Pixabay

     Andere berichten

Klank en kleur van een taal

door Hans Franse   - Toen ik mij, nu 35 jaar geleden, wat definitiever had neergelaten in mijn Italiaanse ‘paese’, wist men in mijn...

Bij de rozen

door Rogier de Jong   ‘Zij zijn voor sterven en vergaan geboren,’ zo dacht ik vluchtig toen ik bij de rozen was. Maar schrok, en...

Gedichten over lesgeven

door Ko van Geemert     Van jongs af aan heb ik geen doktertje maar onderwijzertje gespeeld. We hebben het over de jaren...