Marloes Robijn (1985) houdt van de geur van vuur, Zweden en de nacht. Op dit moment schrijft ze masterscripties voor haar studies Algemene Taalwetenschap en Scandinavische Talen en Culturen en werkt ze o.a. als docent Zweeds. Ze stond op Dichters in de Prinsentuin, Onbederf’lijk Vers en Festifarm. Daarnaast bedenkt ze graag andere manieren om haar poëzie en die van anderen te delen, zoals gedichtenspeurtochten, poëtische stadswandelingen en plukpoëzie.
Je gedicht ‘Laure’ kreeg een eervolle vermelding in de Meanderwedstrijd Golven. Eerder won je de tweede prijs bij Write Now Groningen en in 2012 kwam je in de top tien van de AVRO Opium verhalenwedstrijd. Wat is voor jou de waarde van schrijfwedstrijden?
Als je meedoet aan een schrijfwedstrijd word je gedwongen een verhaal of gedicht voor een bepaalde datum af te maken. Ik wil graag meer doen met schrijven en dichten, maar andere bezigheden, studie en werk slokken veel tijd op. Met een naderende deadline lukt het ineens wel om alle andere activiteiten opzij te zetten en wordt schrijven even het enige wat belangrijk is. ‘Laure’ schreef ik op de dag van de deadline tussen de doorloop en uitvoering van een concert van het koor waar ik bij zing door me even helemaal af te zonderen. Opgezogen worden door de woorden en zinnen en alles om me heen vergeten, daar word ik gelukkig van.
Schrijfwedstrijden zijn een goede manier om mijn werk door anderen te laten beoordelen en het is natuurlijk fijn om waardering te krijgen. Het staat al een tijdje op mijn te-doen-lijst om iets in te sturen naar een literair tijdschrift. Die drempel is blijkbaar hoger, maar dat moet er nu ook maar eens van komen.
In een eerder interview zei je dat je fascinatie voor de Zweedse taal en cultuur begon bij de Zweedse kinderboekenschrijfster Astrid Lindgren. Is je fascinatie voor literatuur ook begonnen bij deze schrijfster?
Ook, maar niet alleen. Mijn liefde voor literatuur begon zoals bij menig braaf lezend kind bij alle boeken die ik vroeger las, bij de werelden waar je in verdwaald kunt raken vanaf de bank. Vooral de planken vol C-boeken in de biliotheek zal ik nooit vergeten. Een aantal Zweedse schrijvers zijn belangrijk geweest voor de ontwikkeling van mijn eigen schrijfstijl: Peter Pohl, Per Nilsson en Jonas Hassen Khemiri.
Mijn interesse in poëzie werd gewekt tijdens de Engelse les op de middelbare school. Bij de vakken Engelse literatuur die ik later volgde, kwam ik in aanraking met poëzie uit de Eerste Wereldoorlog en gedichten van o.a. John Donne, Robert Frost en Emily Dickinson. De Nederlandstalige poëzie ben ik nog aan het ontdekken, maar een aantal dichters pak ik toch steeds opnieuw uit de kast, zoals Herman de Coninck en Joke van Leeuwen. Ik denk vaak: ‘Du vet så lite du’, ‘Je weet zo weinig jij’ (citaat uit Mio, mijn Mio van Astrid Lindgren). Ik heb nog maar zo weinig gelezen van alles wat er te lezen is. Maar dat betekent vooral dat er nog heel veel te ontdekken valt.
Op welke manier is de Zweedse taal en cultuur voor jou een inspiratiebron?
Als je een andere taal beheerst, heb je ineens toegang tot alle teksten geschreven (en gesproken, gezongen) in die taal. Dat is fantastisch en het is een reden om welke taal dan ook te leren. Zo laat ik me inspireren door de Zweedse stand-up komiek en zanger Emil Jensen en de manier waarop hij met taal speelt. Ik denk dat je vrijer en creatiever wordt in het gebruik van je eigen taal als je andere talen spreekt. Dat is ook een van de redenen waarom de schrijvers Peter Pohl en Per Nilsson me aanspreken. Ik houd wel van een experiment. Van hen leerde ik andere manieren waarop je een verhaal kunt benaderen en vertellen, zowel qua vorm als inhoud. Wat me verder aanspreekt in de Zweedse cultuur is de manier waarop kind en jongere serieus worden genomen, wat ook terug te zien is in de benadering van taboes en zware onderwerpen in de jeugdliteratuur (o, en ga eens naar de kinder- en jeugdbibliotheek in Kulturhuset in Stockholm!) En niet te vergeten, ik word ook geïnspireerd door de natuur en de verbondenheid van de mens met natuur, tradities en oude verhalen in Scandinavië.
Het gedicht ‘Negeer de pijlen’ zit vol met simpele en dagelijkse voorwerpen. Is dat kenmerkend voor jouw poëzie?
Ik gebruik graag alledaagse woorden en herkenbare situaties als jas voor een gedicht. Als je meer wilt, kun je die jas uittrekken om te zien wat er warm gehouden wordt. Als woorden mooi klinken mogen ze sneller meedoen in mijn gedichten, moeilijke woorden die uiteindelijk vrij weinig zeggen maken minder kans. Verder ben ik de taal heel dankbaar dat er zoveel woorden met meerdere betekenissen zijn. En als een woord maar één betekenis heeft, kun je er altijd zelf een tweede bij verzinnen. Ik speel graag met al die woorden die voortkomen uit observaties uit het dagelijks leven. Waar het gedicht vervolgens echt over gaat, moet uit mezelf komen. Mijn gedachten, ideeën en ervaringen laten zich graag omringen en verzachten door gewone, dagelijkse dingen. Of andersom. Soms begin ik een gedicht uit puur woordplezier en blijkt er later ineens een oude liefde in verwerkt.