Astrid Arns (Geraardsbergen, 1960), publiceerde gedichten in de Poëziekrant, De Schaal van Dighter, Meander, Het Gezeefde Gedicht, De Vallei en Het liegend Konijn. September 2018 verscheen haar debuutbundel Mijn naam op de deur.
foto Bart Ryckewaert
Jana Arns (Gent, 1983) is dichter, muzikant (en een heel klein beetje fotograaf) én dat nooit los van elkaar. Ze publiceerde in o.a. De poëziekrant, Deus ex Machina, Gierik & NVT, Meander, Het Gezeefde Gedicht, Het Liegend Konijn, Ooteoote. Ze debuteerde in 2016 met de bundel Status: het is ingewikkeld. Haar tweede bundel Nergens in het bijzonder verscheen in februari 2018 en Het is het huis dat niet goed alleen kan zijn, haar derde bundel rolde najaar 2019 van de pers. Ook verscheen er Bunker, een poëziebundel over de stad Sint-Niklaas.
Astrid en Jana Arns schreven over gemeenschappelijker herinneringen als de dood van een vader/partner (hoe heb ik dat ervaren als kind/ hoe heeft mijn moeder dit ervaren als plots alleenstaande moeder)? De thema’s werden niet té expliciet in gedichten vertaald. Als bindmiddel is er af en toe een mail -gestuurd tijdens het schrijven van de bundel- tussen de gedichten geplaatst. In mei 2021 verschijnt de bundel bij uitgeverij P onder de titel In welke vrouw ik leef. Wij mochten een voorpublicatie doen.
|
–
Deze reis arriveerde een brief met zwarte rand.
De familie had getekend.
Wij erfden witregels.
–
Toen je werd afgelegd,
hing de wereldkaart aan onze muur.
Jij telde drieëndertig acupunctuurpunten,
–
kopspelden die we één voor één uit je lichaam trokken
tot de stroom uitviel in bijna alle landen.
Vooral in huis.
–
Later werd de telefoon sirene,
moeder speelde vermist.
Ik blies als een kat in de hoorn.
–
Van de uitvaart herinnert niemand zich waar ik was.
Mogelijk in de klas, scheppend met houtskool
–
(c) Jana Arns
–
Op de begrafenis ken ik alleen de dode
Ik kijk alsof ik een oude vriend tegenkom,
–
spreek hem aan met honderd monden.
Taal is het speelgoed dat we kennen,
maar hij zwijgt.
–
Langs het hek van het kerkhof verheffen zich bomen,
staande bliksemschichten.
–
Verder wijst de kerktoren met
een genadeloze vinger naar de hemel,
staren huizen stom uit hun ramen.
–
Maar hier legt weemoed een korst om me heen,
belemmert elke beweging.
–
(c) Astrid Arns
–
Zij is met 18 maanden volwassen.
Wij zijn inmiddels versteend.
Zij beitelt zich een weg naar buiten.
In ons huist slechts verleden.
–
De kinderkamer dichtgegooid.
Speelgoeddieren worden fossielen.
Geen weg terug: wij strooien sporen
maar zij heeft niets met archeologie.
–
Ze wijst naar ons vals plafond,
wil hoger reiken. Wij hebben niets
dan dorst in huis, dichten de kloven
in onze lippen met glitterlijm.
–
(c) Jana Arns
–
Hier woont een vrouw.
In haar schort een zweem van melk en kruiden.
–
Achter de smalle breedte van haar heupen staat een kind
het hoofd in één lijn met een rug die vraagt om troost.
–
De vader komt en gaat,
gemis kleeft verf in hoofden.
–
Dag na dag openen ze deuren
wachten tot de wind naar buiten en naar binnen waait.
–
(c) Astrid Arns