door Hans Franse
–
Op mijn Italiaanse berg kwam het bericht uit Nederland dat een man die ik als mijn vriend beschouwde, maar al jaren niet had gezien, de acteur Herman Frank, overleden was, 85 jaar oud, bijna 86. Hij heette eigenlijk Herman Frank van Putte. De laatste keer dat ik hem zag was hij somber.
In de jaren zeventig van de vorige eeuw leerde ik hem kennen. Ik werkte toen bij de stichting ‘Ruimte voor de Jeugd’ en bestudeerde, documenteerde en ontwikkelde gebouwen voor activiteiten met jongeren (later ook volwassenen) en speelruimte. Ik was als theaterliefhebber vooral gecharmeerd van kleine niet speciaal ervoor gebouwde ruimtes, waarin fantastisch theater werd gemaakt vooral voor kinderen: oude melkfabrieken, verbouwde kerken, oude scholen. Het waren flexibele theaters geworden, waarin het licht steeds belangrijker werd en men met opbouwbare elementen werkte die als tribunes dienden. Ik ontmoette er Louis Lemaire, (Wiedus), Tejater Teneeter, veel poppenspelers als Jan van Noort, Josef van der Berg, misschien de grootste, en beeldend kunstenaar Jos Spanbroek die figuren ontwierp en liet spreken, aanvankelijk in een gigantische chaos. Jos Spanbroek maakte ook speelwerktuigen. Hij heeft nu een grote speeltuin in Dieren.
De meeste indruk op mij en mijn kinderen maakte echter ‘Theater Pssst’ uit Den Haag, waarin een clown (Piccolo=Herman Frank) niet alleen maatschappelijke problemen in theatervorm uitbeeldde, bijna Commedia dell’arte, maar ook de kinderen betrok bij de oplossing van de in het stuk gesignaleerde problemen. Zo kwamen Piccolo en de Fee Minista (positie vrouwen), Piccolo en de Miljeunèr (de strijd tegen project-ontwikkelaars, vóór milieu en spel) en Piccolo en de Papaloeri (vreemdelingen, anderen) op het toneel. In elk stuk traden dezelfde personages op: een kleine man die slim was en een boze man, die dingen wilde die Piccolo (ons eigenlijk) bedreigden, met lang donker haar, een donkere baard, dreigende brillenglazen en een harde stem. Ook een toneelmeester, de harde werker op de achtergrond, nuchter en verstandig en natuurlijk Piccolo en zijn vrouw Zegmaarliesje, altijd met een bezem, schoonmakend. Waarschijnlijk kwam die naam van Jaap Fisher die over een prinses zingt die als haar aanbidder wil dat zijn toekomstige vrouw Liesje heet, antwoordt: ‘Ik heet Esmeralda, maar zeg maar Liesje’. Piccolo en Zegmaarliesje bespraken met de kinderen de oplossingen: de kinderen namen een beslissing, het goede overwon, het kwade werd gestraft en de kinderen liepen in een grote optocht de straat op achter de kleine man die op een grote trom sloeg.
Ik ben vaak vanuit Nijmegen naar Den Haag gereisd om de thuisbasis van Piccolo, het HOTTHEATER te bezoeken. Een meesterlijke verbouwing van een kerk door Sjoerd Schamhart (op verzoek van Paul Steenbergen en Guido de Moor). Ik mis het theater nog steeds. Het lag op de plek waar nu de ministeriële hoogbouw prijkt of pronkt.. Ik sprak veel met Herman en we werden vrienden.
Het hoogtepunt voor mij was de opening van een tentoonstelling. Met een team van het van Abbemuseum in Eindhoven hadden we een tentoonstelling gemaakt ‘Speelruimte’, een verfijning van de tentoonstelling ‘De stad’ van directeur Jean Leering. Toen we over de opening van de tentoonstelling spraken, waarbij we de kinderen wilden betrekken, noemde ik de naam van Herman. Groot enthousiasme. Jaap Bremer, conservator, regelde het. En zo speelde Herman in het Eindhovens Globetheater ‘Piccolo en de Miljeunèr’ waarbij de boze projectontwikkelaar die een parkeergarage in plaats van een speeltuin wilde bouwen gestraft werd, waarna Piccolo met zijn verdedigers ven het goede uitriep: ‘Kom, jongens, we gaan nu het van Abbemuseum bezitten’. De kleine man nam zijn grote trom, er was een trompet bij en zo verliet een joelende schaar kinderen in optocht het theater en met de acteurs voorop liepen ze onaangekondigd op de maat van de grote trom door Eindhoven naar het van Abbemuseum. Mijn zoon herinnert zich nog, dat er een echte politieagent vertwijfeld tevoorschijn kwam en vroeg ‘wat die clown, die komedianten en die kinderen kwamen doen’. Het antwoord luidde massaal ‘Wij gaan het museum bezitten!’. De agent vroeg toen of ze het niet per ongeluk wilden ‘bezetten’, waarop weer massaal ‘Nee’ werd geantwoord en de ijverige diender pas toen Jean Leering op het bordes verscheen en zei dat het goed was, iets begreep. De optocht drong naar binnen, de grote trom klonk wat holler, de kinderen joelden en bezetten de binnenruimte waarmee de tentoonstelling geopend was: ik heb zoiets nooit meer meegemaakt: zo een grote invloed van acteurs in hun alter ego’s op kinderen. Ik zal het nooit vergeten. Het was een van de meest fantastische uitingen van maatschappelijk geëngageerd theater dat de kinderen erbij betrok.
Later zag ik Herman minder. Hij schreef mij eens een brief in poëzievorm, Ik vond hem somber geworden.
Herman is nu overleden: ‘Piccolo ontmoette de dooie dood’. Niet voor niets is hij in een wit clownspak met roze strepen gecremeerd; zijn kindertheater was zijn leven geweest.
foto’s (c) Pan Sok, afkomstig uit de publicatie ‘Pssst, 25 producties’ uitgegeven door de stichting Pssst