Met deze gedichten wonnen Merel van Slobbe en Maria van Oorsouw de zesde ronde van de Meander Dichtersprijs 2017.
Merel van Slobbe (1992)
Tot we stevig genoeg zijn
Je komt zachtjes binnen zodat het blijven
minder op zal vallen en we praten over dingen
als stofzuigerzakken en wasverzachter.
Alle woorden nemen de vorm van mijn ruggengraat aan:
alleen maar bedoeld om dingen overeind te houden.
Ik druk mijn ellebogen in mijn zij zodat elk afscheid
binnen het deurkozijn past en ik zeg: weet je nog
dat we papieren vliegtuigjes door het huis gooiden
zodat we groter leken en weggaan kleiner.
Je knikt en zegt dat je ergens las dat kauwgum lang
tot zeer lang op straat blijft liggen, afhankelijk van
hoeveel mensen eroverheen lopen. Die nacht huilen we
om landschildpadden en alles wat langer leeft dan wij.
Vouw je handen voor mijn ogen en duw net zo lang
tot we stevig genoeg zijn
om niet te verdwijnen.
Maria van Oorsouw (1948)
Zeewiergroen
Ik was tien en had nog nooit een huilende man gezien
kitesurfers bestonden toen nog niet
en badpakken konden je beschermen
dat van haar was groen
het kan zijn dat ze Duits was
durf jij tot de zandbank
van veraf lijkt de zee veilig
eindelijk mocht ik met mijn broertjes voor het eerst alleen
zonder vader en moeder naar het strand van Wijk aan Zee
zeezeilers zweefden nog niet boven het water
de luchtkussentjes van haar zeewiergroene badpak hielpen niet
ga niet verder dan tot je heupen
van dichtbij is de zee onrustig
iemand knielde bij haar neer
iemand zwengelde aan haar armen
iemand probeerde haar tot leven te slaan
er kwam zwarte modder uit haar mond
haar vader huilde
mijn broertjes schoten elkaar nat
met hun waterpistooltje
later toen het vloed werd gingen we golven springen
ik hield ze stevig vast
ik kon mijn ouders geruststellen ‘s avonds
alles was goed gegaan, het was een fijne dag geweest
ik was tien en had een huilende man gezien
zee trekt altijd