Frouke Arns (1964) kent haar talen: ze werd tweetalig opgevoed – Nederlands en Duits – en studeerde Engelse Taal- en Letterkunde in Nijmegen. De wereld kent ze ook: na haar middelbare schooltijd woonde ze in Israël en daarnaast reisde ze rond in Azië. Het resulteert in stilistisch speelse poëzie, waarin de lezer rondtrekt in Arns’ wereld.
Waarom schrijf jij poëzie?
Het grote verlangen naar expressie is natuurlijk een belangrijke drijfveer. De drang om te schrijven heb ik altijd gehad, maar dat uitte zich voorheen in proza: korte verhalen en talloze losse eindjes van grote verhalen die in mijn hoofd rondslingerden. Ik ben in 2008 serieus begonnen met dichten. Beroepsmatig ben ik als tekstschrijver bezig met taal, maar dat is toch heel wat anders.
Voor mij zijn zingen en schrijven belangrijke uitdrukkingsvormen. Maar poëzie is écht mijn medium, heb ik het afgelopen jaar ontdekt. Ik heb in twaalf maanden ruim 200 gedichten geschreven, een niet te stelpen productie. Nu ben ik in wat rustiger vaarwater terechtgekomen en ontwikkel ik meer mijn eigen stijl. Ik ben behept – of gezegend – met een flinke dosis ‘Weltschmerz’, een kantelkijk op het leven en een (drie)talige achtergrond; soms komen deze ingrediënten samen en vormen ze misschien wel poëzie.
In je werk spelen alledaagse gebeurtenissen een belangrijke rol. Zo las ik op je weblog een gedicht dat zich afspeelde in een bakkerij. Hoe ontstaat jouw poëzie?
In het alledaagse schuilt vaak poëzie, of het fungeert als doorgeefluik naar poëzie. Bij de bakker in de rij staan, een tijgerbol zien en daarin het patroon van het schildpadje van je jeugd, Zátopek, herkennen. Via die herkenning kom ik al gauw op allerlei associaties, in de vorm van fictieve beelden of autobiografische elementen. Ik schrijf snel en impulsief. Je zult mij niet maanden aan een gedicht zien schaven. Volgens mij manifesteert het karakter van een dichter zich altijd in zijn of haar poëzie. Het schemert door in vorm en inhoud, thema’s, stijl, woordkeuze en klankkleur. Het ontstekingsmechanisme voor mijn gedichten is meestal een emotie, met daaraan gekoppeld een beeld. Ik vind het leuk om allerlei stijlen uit te proberen, maar ik heb ontdekt dat het vormvaste genre niets voor mij is. Dat wringt als een korset, waarbij ik niet vrij kan ademen.
Welke dichters lees je zelf graag?
Leonard Nolens, Eva Gerlach, Joke van Leeuwen, Mark Boog, Rutger Kopland, Anna Enquist en, mijn voorlopige favoriet, Herman de Coninck gaan mee in bad, naar bed en op reis. Voor De Coninck schreef ik ‘herman toch’, omdat hij mij altijd raakt en ontroert. Ik sta er elke keer versteld van hoe hij, schijnbaar moeiteloos, met taal als gesmolten was een balletje kneedt, waarmee hij me vervolgens volledig van mijn sokken kegelt. Minder bekend, maar daarom niet minder graag gelezen: de poëzie van Mariken van de Bovenkamp.
hij houdt zijn woorden een beetje op,
zoals je een donzen dekentje
omhoog houdt en zegt: kom maar
hier is het warm, hier is het goed
en als je daar ligt, te vreemd
om te slapen, te vertrouwd om te gaan,
als je dan lepeltjelepeltje droomwandelt
tussen die beelden die je
ontsteken als Bengaals vuur,
buigt hij je hoofd om zijn wereld
te tonen: kijk! en terwijl je dat doet
vloeit het water uit je gekantelde blik
Merk je – los van je hulde aan De Coninck – dat deze dichters je beïnvloeden?
In elk geval inspireren ze me. En leren ze me om het allemaal uit mezelf te putten, want alleen dan ontstaat integer en origineel werk. De dichters die ik bewonder geven mij een inkijkje in hun wereld, tonen mij hun kracht en kwetsbaarheid en daarmee ook die van mezelf. Of ze me beïnvloeden in de manier waarop ik mijn woorden formuleer…dat niet. Ik hoop toch dat ik een geheel eigen stijl ontwikkel, met mijn eigen (beeld)taal.
Je onderhoudt een weblog. In hoeverre geldt dat medium naar jouw mening als een manier om jezelf als dichter te profileren?
Internet is een fantastisch medium om je als dichter te profileren. Het bereik is zo groot, het contact met je lezers zo rechtstreeks. Je kunt je werk direct delen. Mijn eigen weblog is een vijver waarin mijn werk een beetje ronddobbert. Daar gebeurt niet zo veel, al zit er wel regelmatig iemand aan de oever, gezien het aantal bezoekers. Ik ben ook lid van een blog waar een aantal dichters feedback levert op elkaars werk. Dat is meer een werkplaats, geen etalage.
2008 bracht je publicaties in enkele papieren literaire tijdschriften, waaronder Op Ruwe Planken en het inmiddels online gegane Krakatau. Wat staat er in 2009 op het programma?
In het jaar dat ik dichter werd, heb ik veel publicaties gehad. Dat, en de feedback op mijn werk van collega-dichters, stimuleert enorm. Ik heb geen vastomlijnde plannen, wel dromen. Ik wil dit jaar vaker gaan voordragen – hopelijk ook nog eens in ‘mijn’ stad Nijmegen tijdens Onbederf’lijk Vers – en wie weet ziet een uitgever op een goede dag iets in mijn werk.
Omdat ik ‘de poëzie’ nog maar kortgeleden ontdekt heb, voel ik me als een kind in de snoepwinkel na sluitingstijd. Er valt nog eindeloos veel te leren, te ontdekken en te genieten van deze grote liefde. Daar alleen al verheug ik me op!