Oostende 1969.
Aan de kazige haak van ‘t laatste kwartier
schommelt en tolt stampvoet en slingerrolt
Oostende opgehangen aan de maan
de stad danst op het ritme van de baren
van ‘t koppig getij en de westenwind
‘t station kauwt op zijn lang vergleden dagen
van wespentailles en hoge hoeden
van luxe en d’ Ostend-Wien express
een visser die vertrekt in de sluis een jacht
staand want fluit en kleppert een wimpelbanier
duwt lage noten naar de vloedlijn zacht
van ‘t Klein Strand waar de bonte plevieren
met zeemeerminnen dribbelen walsen zwieren
de vuurtoren vervloekt de maneschijn
gooit zijn sein tot over de achterlijn
de sterren ontsteken hek- en toplichten
ik loop het staketsel op de stad verdwijnt
verwordt tot een lelijk flikkerend decor
een hoge klif van televisieschermen
tegen het matglas van wat verre nevel
tegen de schemerzee flappert wit een zeil
oploevend tegen ruim zeven beaufort
ik loop langs het op een hond na lege strand
tot waar ooit de twintigste eeuw begon
en graaf handmatig mijn afdruk in ‘t zand
de zee en haar bewoners zingen saam
onder de maan Oostendes polyfonie
ik luister en neurie mee de melodie
ik ben haar achterna gereisd ze woont
liefdeslang al aan de zoom van deze stad
ik hoop misschien wel laat ze mij bericht
wie weet wie weet komt ze nog langs
geen oog niet één doe ik vannacht nog dicht.
Stiefkleinkinderen.
-Voor hun moeders-
Hij heeft een zwak voor bezem en stofzuiger
is nu als jongen al een ietsje ruiger
dan zij verhangen aan een zeurdoos
die onafgebroken Broeder Jacob zingt
terwijl zij ogenschijnlijk achteloos
lachend als was het leven een grap
bijna onhoorbaar knorrend pampers vult
en hij al vegend lichtjes ademloos
zijn arbeid staakt en net hetzelfde doet
en dan opnieuw begint met volle moed
de juke-box valt stil en de keuken is schoon
ik ververs ze voed ze was hun snoet
tijd voor een gesprek over liefde en leven
hoe alles zou moeten of net niet
wat het verschil is tussen goed en kwaad
als dat laat ons hopen echt bestaat
ik spreek dan Kleuterlands en zij Sanskriet
zij verstaan mij vlotjes en ik hen niet
naast zoveel jeugdigheid voel ik me oud
ik zie mij dan in hun tegenlicht
iedere keer gaan mijn deuren verder dicht.