Mark de Kok
Psalm
Onderweg naar azuur springt er iets op rood,
ineens ben ik een blatend schaap te midden van een kudde.
Het is heet, ik heb dorst.
Een gordel snoert me om mijn borst, ik moet hier weg en gauw.
Ik blaas en snauw en dring me naar de voorgrond.
De herder komt al aangesneld en noemt me bij mijn naam.
Ik volg hem naar een bank in de schaduw van de palmen.
Hij is mijn vader, mij zal niets ontbreken.
Hij zal mij leiden naar de plaats, waar hij zijn messen slijpt.
Als ik straks geschoren ben, ga ik me baden bij de bron
in de rode avondgloed.