‘Wat is een sonnet nog in dit land?’
door Eric van Loo
Maandag 7 juli was een mooie dag. Die dag las ik in de dagelijkse nieuwsbrief van Laurens Jz. Coster het gedicht ‘We verdampen’ van Lieke Marsman. Het raakte me door de inhoud, door de krachtige manier waarop over ziekte (in casu kanker) werd geschreven. Maar ook door de vorm, door de speelse manier waarop de dichter gebruik maakte van het sonnet. In zijn toelichting deed Marc van Oostendorp een mooie belofte: “De laatste 14 afleveringen van deze reeks zijn gewijd aan 14 gloednieuwe, speciaal voor deze reeks geschreven sonnetten door hedendaagse Nederlandse en Vlaamse dichters.” Januari 2015 startte Van Oostendorp met ‘Een geschiedenis van het Nederlands aan de hand van 196 sonnetten’. Beginnend met de eerste publicatie van een sonnet in de Nederlandse taal, op dat moment 450 jaar geleden, voerde hij de lezer in deze reeks via onder meer Vondel, Hooft, Kloos, Bloem, Nijhoff, Andreus en Gerhardt naar de dag van vandaag.
Elke maandag keek ik uit naar het nieuwe sonnet. Een rijke variatie aan gedichten trok voorbij. Geen enkel voorschrift leek in marmer gehouwen. De belangrijkste regel bestond uit veertien regels. Er kwamen enthousiaste reacties van lezers. En ook bedenkingen. De reactie van Chrétien Breukers werd onder de titel ‘Mieke van Zonneveld en het sonnet’ als ingezonden bijdrage op Neerlandistiek.nl geplaatst. Het schrijven van een sonnet, “een gedicht dat zich baseert op lang geleden vastgelegde regels en een vorm die ononderhandelbaar is, lijkt een hachelijke kwestie.” Het gedicht ‘Queeste’ ervaart hij als een niet al te geslaagde poging: “Van Zonneveld krijgt wat ze wil zeggen alleen met de grootste moeite, en in het octaaf met gebruikmaking van wat stoplappen, precies veertien regels lang.” De nogal slordige lezing van dit gedicht door Chrétien Breukers was voor Inge Boulonois mede aanleiding een analyse van ‘Queeste’ te schrijven voor de Klassiekers. Breukers’ conclusie van zijn beschouwing was luid en duidelijk: “Het sonnet, ooit nodig om de eindeloze balladen tot een handzame (en gemakkelijk af te drukken en/of te vermenigvuldigen vorm) terug te snoeien, heeft zijn tijd letterlijk gehad en is heel moeilijk met inhoud te vullen.” Marc van Oostendorp komt in zijn inleiding bij de veertien gebundelde gedichten tot een hele andere conclusie: “Het resultaat was beter dan ik ooit had mogen hopen. (…) vooral omdat ze bij elkaar lieten zien hoeveel leven er nog in het sonnet zit, hoeveel kanten je er nog mee op kunt, juist door je niet aan alle regels te houden.”
Drie inzendingen uitgelicht
Qua vorm zijn er twee bijdragen die er direct uitspringen. Ana Roelofs stuurde maar liefst drie gedichten in, vormgegeven als knipselgedichten, alsof ze door deze collagetechniek tot stand zijn gekomen. Zij gebruikt echter geen zinsfragmenten of woordgroepen uit krantenkoppen, maar slechts losse woorden. Daardoor heb ik toch de indruk, dat de tekst er eerst was, en er daarna koppen bij gezocht zijn, of misschien zelfs op de computer mee zijn gecreëerd. Dit ook, omdat dezelfde zinnen (de laatste regel van het ene gedicht is de eerste van het volgende) met volstrekt andere koppen/lettertypes zijn vormgegeven. Stel dat de eerste zin een objet trouvé was, dan zou veel moeite getroost zijn, om ook de tweede zin zo weer te geven. Opmerkelijk ook in het kader van het sonnettenproject: in de visuele vormgeving zijn de gedichten totaal niet als sonnet herkenbaar. In de getypte weergave op de linkerpagina zijn de gedichten wel weergegeven als twee kwatrijnen en twee terzetten, maar de regeleindes in deze versie wijkt dus af van die in de visuele versie.
En dan het gedicht van Radna Fabias. Het enige gedicht uit de bundel dat geen veertien regels kent. Wat een briljant einde van dit project. Het gedicht bestaat uit de hoofdletters S, O, N, N, E en T, onder elkaar geplaatst. Deze letters worden gevormd door woorden, noem het een figuurgedicht. Vanaf de eerste regel wordt de lezer meegesleept in een Gorteriaanse woordenstroom: ‘deze lente is uitzonderlijk hoe alles wat sliep weer bloeit’. Het is een stamelend, opzwepend liefdesgedicht, waarin het woord uitzonderlijk uitzonderlijk vaak voorkomt: ‘de nacht / is op uitzonderlijke wijze van ons god is onze uitzonderlijke / barman de drank is uitzonderlijk koud uitzonderlijk zoet’. En nu zitten we pas in de letter S! Ook het onverwachte einde mag er zijn: ‘wij zullen voor altijd / voor altijd voor altijd / voor altijd / soo sprack mijn lief / mij voor het inslapen toe’. Met ‘soo sprack mijn lief’ haalt ze als slotakkoord van het hele project één van de beroemdste sonnetten uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis aan. Dit sonnet van P.C. Hooft werd als nr.43 in de reeks al in oktober 2015 in het sonnettenproject opgenomen, en onlangs nog besproken in de Klassiekers van Meander.
De reactie van Elly de Waard op de uitnodiging van Marc van Oostendorp is op een hele andere manier uitzonderlijk te noemen. Zij bewerkte een gedicht, dat een jaar daarvoor al op de website van Meander had gestaan. Het gedicht had destijds een 5-5-2 indeling. Bij de omvorming naar de 4-4-3-3 van het sonnet slopen veel lelijke enjambementen het gedicht binnen. Van Oostendorp: “Toen het gedicht nog geen sonnet was, was het rustiger. De meeste regeleindes correspondeerden met het einde van grote woordgroepen (behalve natuurlijk “een”). In het sonnet kan juist geen enkele regel op zichzelf staan, je wordt gedwongen om almaar door te lezen.”
Wat is een sonnet nog in dit land?
Toen het einde van het sonnettenproject naderde, bedacht Van Oostendorp dat het aardig zou zijn om ook het Nederlands van nu te onderzoeken aan de hand van sonnetten van moderne dichters. Hij vroeg veertien Nederlandstalige dichteressen om een nieuw sonnet te schrijven. Daarbij benaderde hij met opzet ook veel dichters die zich zelden aan traditionele vormen binden, juist om van hen een dichterlijk antwoord te krijgen op de vraag: ‘Wat is een sonnet nog in dit land?’ Alle gedichten overziend, is het banale antwoord: een gedicht van 14 regels. Dertien van de veertien inzendingen voldoen aan dit criterium. Bij één daarvan ontbreekt een strofe-indeling. Tien gedichten hebben een traditioneel 4-4-3-3 schema, het eerste gedicht 3-3-4-4 en ook 4-4-4-2 maakt een keer zijn opwachting. De meeste gedichten in deze bundel kennen geen tot weinig eindrijm. Slechts twee gedichten voldoen in dit opzicht aan de eisen van het klassieke sonnet. Bij veel gedichten ontbreekt rijm überhaupt, andere maken wel in meer of mindere mate gebruik van klankovereenkomsten zoals halfrijm of binnenrijm. De naam ‘sonnet’ gaat terug op het Latijnse werkwoord ‘sonare’, wat zoveel als geluid geven, klinken betekent. Denk bijvoorbeeld aan muzikale termen als sonate en unisoon, of aan ultrasoon. Sonnet wordt ook wel eens vertaald als ‘klinkdicht’. Het lijkt erop, dat in deze bundel –maar ook daarbuiten– door eigentijdse dichters die ‘iets’ met een sonnet willen doen, meer op vorm (strofe-indeling, aantal regels) dan op klank gelet wordt. Maar dit is natuurlijk slechts een boekhoudkundig antwoord op de gestelde vraag. Waar Breukers in zijn reactie stelde, dat het sonnet ‘zijn tijd letterlijk [heeft] gehad’, laat dit boekje zien dat het sonnet ook voor hedendaagse dichters een onuitputtelijke inspiratiebron vormt.
Van internet naar papier
Het boekje is uitgegeven door Laurens Jz. Coster. Onder deze naam stuurt Raymond Noë al vanaf 1998 elke werkdag een gedicht aan duizenden poëzieliefhebbers. Voor zijn inspanningen ontving hij onlangs de Visser-Neerlandiaprijs, een prijs ter bevordering van de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen. In Grappen, wijn, volgehouden mensenhaat en poëzie staan de gedichten van Vlaamse en Nederlandse dichters gezusterlijk naast elkaar. Het is mooi, dat de laatste fase van het sonnettenproject van Van Oostendorp volledig geïntegreerd was in de dagelijkse nieuwsbrief van Laurens Jz. Coster. En nu zelfs een papieren uitgave, Laurens Jz. Coster is de boekdrukkunst nog niet verleerd! Hoewel we in het boekje de commentaren van Marc van Oostendorp uit de nieuwsbrief moeten missen, heeft een boekje natuurlijk zo zijn eigen charme. Papier straalt rust uit, gaat makkelijk mee op reis, en is ook te lezen wanneer de wifi uitvalt. En dan heb ik het nog niet eens over de mogelijkheden van aantekeningen erbij schrijven of koffievlekken erop maken. Het boekje is mooi verzorgd. De gedichten staan doorgaans op de rechterbladzij, tegenover een blanco pagina, en krijgen daarmee alle ruimte. Bij de gedichten van Ana Roelofs is hiervan afgeweken, om ook de visuele weergave van haar gedichten recht te doen. En bij het gedicht van Radna Fabias. Geweldig, dat een dichter van uitgever, vormgever en drukker de ruimte krijgt om letterlijk uit de band te springen. Jammer is het, dat de uitgave geen ISBN-nummer heeft, en dus niet via de boekhandel te krijgen is. De titel van de bundel is ontleend aan de bijdrage van Ester Naomi Perquin, een in memoriam voor de begin 2018 overleden Menno Wigman.
Besluit
Marc van Oostendorp houdt van getallen. In zijn inleiding bij het dit boekje probeert hij te berekenen hoeveel verschillende sonnetten er theoretisch gezien mogelijk zijn. Uitgaande van duizend mogelijke lettergrepen komt hij tot “ongeveer honderdduizend miljard miljard miljard (en zo nog achttien keer miljard) mogelijke Nederlandse sonnetten: meer dan er deeltjes zijn in het zichtbare universum.” En het aantal behandelde gedichten in zijn sonnettenproject is niet voor niets 196: 14×14. Is het dan geen mooi toeval, dat deze bespreking op maandag 7 januari verschijnt, exact een half jaar na de publicatie van het eerste gedicht uit de slotreeks? Count your blessings.
____
Marc van Oostendorp, Raymond Noë (red.), 2018. Grappen, wijn, volgehouden mensenhaat en poëzie. 14 nieuwe sonnetten. Uitgever: Laurens Jz Coster, 44 blz. € 15,- ISBN: –
Bestelinformatie is vinden op de blog van Laurens Jz Coster.
–