door Herbert Mouwen
Meander Klassieker 261
Herbert Mouwen bespreekt ‘Polyglot’ van spoken worddichter Babs Gons. Een gedicht waarin je de verwondering, verontrusting, verrassing en verontwaardiging hoort over de strijd die je moet voeren om aanvaard te worden met het lichaam en de huid waarmee je geboren wordt.
POLYGLOT
–
–
–
ik leerde de ene taal na de andere
die van de nette kleren
die iets van je huid compenseren
van de woorden verzorgd tot in de puntjes
die je iets lijken te vergeven
–
de taal van opgeheven hoofd en rechte rug
en net doen alsof
niemand je kan raken
de taal van wie denkt ze wel niet dat ze is
wie denk ik wel niet dat ik ben
–
de taal van hou van mij ondanks dit lichaam
de taal van hou van mij dankzij dit lichaam
van haal je vingers uit mijn haar
alleen de wind mag er doorheen
haal je vingers uit mijn mond
ik draag mijn tong in mijn borst
–
de taal die de mond scheidt van het hart
het hart van het bloed
het bloed van de botten
archiefkasten met verloren verhaallijnen
waarin je soms in de weerklank
van een verre voorouder
jezelf ontmoet
de taal die je ziel terug naar huis zingt
–
de taal zo kaal
dat ze je niets geeft om je mee te bedekken
–
maar het liefste is me
de taal die me zo bloot legt
als mijn huid maar toelaat
–
–
–
Bab Gons
Uit: doe het toch maar (2021)
Uitgeverij: Atlas Contact
Inleiding
Hoewel het gedicht ‘Polyglot’ van spoken word-dichter Babs Gons van recente datum is, kan het nu al als een klassiek gedicht beschouwd worden. Het gedicht is ter gelegenheid van de Boekenweek 2021 geschreven. De dichter heeft het op veel plaatsen met veel succes voor het voetlicht gebracht. Het heeft haar een nog grotere bekendheid en waardering bezorgd bij het luisterend en lezend publiek.
Het gedicht ‘Polyglot’
Het gedicht ‘Polyglot’ is in Babs Gons’ dichtbundel doe het toch maar opgenomen. Taal is voor haar een middel dat bevrijdend werkt, maar zij stelt wel dat het uitmaakt wie de taal hanteert en op welke wijze deze gebruikt wordt. “Je kan er mensen mee opsluiten. Je kan er de tijd mee stil leggen. Maar je kan er ook creatief mee omgaan. Je kan taal dynamisch laten zijn, mee laten groeien met de wereld, de culturele ontwikkelingen”, aldus Babs Gons in een interview in de Volkskrant van 16 juni 2021.
Een polyglot is een persoon die veel talen geleerd heeft en deze beheerst. Het woord taal is in het gedicht ‘Polyglot’ gebruikt als metafoor en niet in de letterlijke betekenis van een communicatiemiddel met een woordenschat en grammaticaregels, waarmee mondeling en schriftelijk een boodschap kan worden overgebracht. Het metaforisch denken in talen is niet nieuw. Een van de uitgangspunten van de onderwijskundige Reggio Emilia-beweging is het gedicht ‘Honderd talen’ van Loris Malaguzzi. Taal betekent in dit gedicht talent. ‘Het kind heeft / honderd talen/ (en nog honderd, honderd, honderd meer) / maar ze stelen er negenennegentig’, is een bekend citaat uit dit gedicht.
Bespreking
Het gedicht ‘Polyglot’ bestaat uit zes strofen van wisselende lengte. Het bevat een ik-figuur en is in een toegankelijke spreektaal geschreven. Inhoudelijk is het een opsomming van de talen waarmee Babs Gons geconfronteerd wordt. Het openingsvers luidt: ‘ik leerde de ene taal na de andere’. Het benoemen van al die talen die de ik-figuur moet leren, is een van de hoofdlijnen van dit gedicht.
In de eerste strofe legt de dichter het verband tussen ‘nette kleren’ die ‘iets van de huidskleur compenseren’ en ‘taalverzorging tot in de puntjes’ die ‘je iets lijken te vergeven’. De toon is gezet, de positie van de ik-figuur is helder, want die moet talen leren en zal zich aan de omgeving aanpassen. Waarom? Om vooroordelen en oordelen te voorkomen. De ik-figuur wil kunnen zijn wie hij is, heeft zijn eigen identiteit en wil gerespecteerd en geaccepteerd worden en dat is iets anders dan alleen maar gedoogd worden. In dit spoken word-gedicht is het vrijwel onmogelijk de ik-figuur niet te identificeren met de dichter Babs Gons, zoals verderop blijkt.
In de tweede strofe gaat het om de taal van de identiteit: ‘de taal van wie denkt ze wel niet dat ze is / wie denk ik wel niet dat ik ben’. Hier wordt de ik-figuur met het persoonlijke voornaamwoord ‘ze’ aangesproken. Het is een directe verwijzing naar de dichter Babs Gons. Wie denkt de dichter wel dat ze is, bevat de impliciete opvatting van anderen dat zij zich arrogant gedraagt, dat ze zich als meer voordoet dan ze in werkelijkheid is. Naar buiten toe presenteert zij zich krachtig met ‘de taal van opgeheven hoofd en rechte rug’, maar ze weet dat het een vorm is van ‘net doen alsof / niemand je kan raken’. Ofwel een zwakke manier van de anderen volgen om zo onwenselijke opvattingen die haar identiteit raken te voorkomen. In deze strofe wordt duidelijk waarom dit gedicht zo goed past bij het thema Tweestrijd van de Boekenweek. Deze strofe gaat over identiteit: wie ben je, wie mag je zijn? Wie vind je dat je zelf bent, wat vinden anderen van jou?
In de strofen drie en vier zet de tweestrijd zich voort: ‘de taal van hou van mij ondanks dit lichaam / de taal van hou van mij dankzij dit lichaam’. De woorden ‘ondanks’ en ‘dankzij’ vormen hier een tegenstelling, een tegenstrijdigheid. De dichter zegt dat er de taal van liefde is, waarin je wel van haar houdt, maar het lichaam niet accepteert, en dat er de taal van liefde is, waarin je het lichaam wel accepteert. De lichamelijkheid van een mens is een wezenlijk onderdeel van iemands identiteit. Als je het lichaam accepteert, dan mag je het met de ‘vingers’ aanraken. De laatste versregel van de derde strofe ‘ik draag mijn tong in mijn borst’ vormt in de vierde strofe een brug met de eerste versregel ‘de taal die de mond scheidt van het hart’. In deze strofe ontstaat ‘de weerklank / van een verre voorouder’ vanuit de ‘archiefkasten met verloren verhaallijnen’. De dichter ontmoet dan ‘soms’ zichzelf in de geschiedenis. Dat is cruciaal, het is ‘de taal die je ziel terug naar huis zingt’. Hier raakt het spoken word van de dichter door middel van de taal die zingt – de poëzie dus – de mondelinge overlevering van de verhalen van de voorouders. Ook daar ligt een belangrijk deel van de identiteit.
In de vijfde en zesde strofe keert de dichter terug naar de naakte taal. De taal die ontdaan is van alle versieringen: ‘de taal zo kaal / dat ze je niets geeft om je mee te bedekken’. Echter, de ik-figuur houdt van de taal en weet dat de taal krachtig is. Het doet de ik-figuur beseffen dat wanneer in de taal elke opsmuk verdwenen is, de ik-figuur een eigen identiteit heeft of kan krijgen. De conclusie is dat de taal veel geeft. Strijdbaar als de ik-figuur is, maakt deze de volgende keuze: ‘maar het liefste is me / de taal die me zo bloot legt / als mijn huid maar toelaat’. Dit is nog een stap verder. De ik-figuur schaamt zich niet voor zichzelf, de taal is het middel waarmee deze zich bloot kan geven. Kortom, de huid mag gezien worden. Door middel van de taal kan de ik-figuur zich bevrijden.
Spoken word-dichter
In een interview met de NRC van 3-4 juli 2021 geeft Babs Gons aan dat er vier v’s zijn die in haar werk zijn terug te vinden: verwondering, verontrusting, verrassing en verontwaardiging. Op zich is dit geen verrassende reeks begrippen, maar het gaat om wat deze woorden teweegbrengen bij de dichter die aangeeft dat het vreemd voelt dat haar poëzie nu ook de status heeft van poëzie op papier. De vier v’s zijn in het gedicht ‘Polyglot’ waar te nemen en met name goed te horen, wanneer je luistert naar Gons’ voordracht. Nu worden haar gedichten vanaf het papier – ik maak me daar ook schuldig aan – uitgebreid geanalyseerd. Babs Gons is een ‘papieren dichter’ geworden. Vroeger hoorde ze als podiumdichter ‘soms achteraf wat de luisteraars ervan vonden’ en deze directe vorm van communicatie gaf haar als performer waardevolle informatie over haar optreden en het effect van haar gedichten. Babs Gons ervaart ook dat ze afscheid neemt van haar gedichten, wanneer zij ze eenmaal aan het papier toevertrouwt. Op papier zijn ze vereeuwigd, bij een optreden kon zij ze altijd nog veranderen. Toch is de mondelinge presentatie van haar poëzie belangrijker dan de papieren versie. Spoken word-poëzie is gebonden aan tijd en plaats: je moet er als luisteraar op dat moment in die ruimte bij geweest zijn. Elke andere waarneming, zoals een video-opname bekijken of het gedicht lezen, is een indirecte ervaring.
Een spoken word-artiest doet meer dat het gedicht voordragen. Niet alleen de inhoud van de tekst, maar ook muzikale aspecten als ritme en klankleur zijn van wezenlijk belang. De dichter gebruikt daarvoor niet alleen de stem, maar ook de mimiek, het gesticuleren en de manier van bewegen over het podium dragen bij aan het performen. Ook maken veel spoken word-dichters een bewuste keuze wat betreft de kleding, het opmaken, de kapsels, het schoeisel en de sieraden. Een spoken word-dichter brengt zijn of haar gedichten op theatrale wijze met het hele lijf. Het is geen stemvoordracht, maar een act. Enerzijds is spoken word een begrip dat voor de wijze van presenteren te beperkt is, anderzijds gaat het om het luisteren naar een gedicht en is de stilte van het publiek noodzakelijk.
Tot slot
Het valt me op dat spoken word-poëzie door velen wordt gezien als een opmerkelijke totale vernieuwing van de poëzie. Dat is onjuist. De literatuur kent een belangrijke oral history. Het probleem is dat de overlevering van de gesproken teksten in gebreke is gebleken en dat veel geschreven teksten die we in ons bezit hebben van oorsprong gesproken teksten zijn die uiteindelijk aan het papier zijn toevertrouwd. Denk aan de openingsverzen van Die historie van coninck karel ende van elegast: ‘Fraeye historie ende al waer / Mach ic v tellen hoort naer’. Ook de lied- en toneelcultuur uit de middeleeuwen mag in dat opzicht niet vergeten worden. De spoken word-poëzie heeft de laatste jaren een steeds grotere plaats in de literatuur ingenomen en het gedicht ‘Polyglot’ is een belangwekkend gedicht dat aansluit bij allerlei actuele discussies. Laten we de spoken word-traditie een betekenisvolle revival noemen.
Herbert Mouwen
Literatuur
- Een kind heeft 100 talen: https://expertgroepontwikkelingsvoorsprong.nl/kinderopvang/honderd-talen/
- Dominique van Varsseveld en Toef Jaeger, ‘Zie je die groeven niet, ik ben er trots op’. NRC, 3-4 juli 2021.
- Hugo de Jager, ‘Taal kan een gevangenis zijn’. In: de Volkskrant, 16 juni 2021.
- Jan Bloemendal en Arjan van Dixhoorn, ‘Literary Cultures and Public Opinion in the Early Modern Low Countries.’ In: Bloemendal, Jan, Dixhoorn, Arjan van & Strietman, Elsa, Literary Cultures and Public Opinion in the Low Countries, 1450–1650. Leiden 2011.
- Karel ende Elegast (ed. A.M. Duinhoven), ’s-Gravenhage, 1982.
Meander Klassiekers
In deze rubriek bespreken we elke maand een bijzonder gedicht, dat de tand des tijds heeft doorstaan. Of zal doorstaan. Sinds 2000 zijn in deze reeks ruim 200 analyses verschenen. Klik hier voor recente klassiekers, en hier voor een overzicht van de klassiekers vanaf 2000 – heden.
Reageren op deze bespreking?
Neem contact op met de redactie: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)
Zelf een bijdrage leveren?
Mocht u zelf ideeën hebben voor een bespreking, neem dan tijdig contact met ons op: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)
–
Joost Dancet, redacteur Meander Klassiekers