door Pieter Sierdsma
Herman Hendrik (Harry) ter Balkt werd geboren in het Twentse dorp Usselo in 1938 maar groeide op in Enschede. Zijn vader was boekhouder bij een schoenenfabriek. Hij werd onderwijzer aan de lagere school. Later verhuisde hij naar Nijmegen. Vanaf zijn veertiger jaren richtte hij zich alleen op het schrijven. Hij speelde jazz en blues, schilderde ook. Met zijn vrouw bewoonde hij een rijtjeshuis met een voor- en achtertuin zo vol bomen en struiken dat het volgens een postbode wel een boswachtershuis leek. Een van zijn vader geërfde depressiviteit was een last die hij met zich meedroeg. ‘Ik werd gejaagd mijn leven lang’, zei hij eens. Hij overleed zevenenzeventig jaar oud.
Harry was niet graag thuis. Hij fietste veel naar de familieboerderij waar twee tantes met een knecht woonden. In de zomer werkte hij mee op het land en in de herfst hielp hij met het trekken van bieten en knollen. Het leven op de boerderij in de buurt van het Mastbos bij Boekelo maakte op de jonge Ter Balkt een indruk die nooit meer is overgegaan. Daar beleefde hij een leven: ‘dat zó anders was, dat het niet te vertellen is’.
‘Ter Balkts werk is een eindeloze symfonie van weerbarstige woede en tedere verwondering. Het pseudoniem, Habakuk II de Balker, dat hij in het begin koos was geen masker voor een oudtestamentische ‘profeet in boerenplunje’, maar een grommend, balkend, verzet tegen de vernietiging door de moderne tijd, tegen de bio-industrie en tegelijk een pleidooi voor de kracht van het landschap (Wie is wie in Overijssel).
Zijn eerste retrospectieve gedichtenselectie heette dan ook niet voor niets Machines ! Maai ons niet, maar de rogge.
Wie rustieke gedichten verwachtte onder de titel van zijn eerste bundel Boerengedichten uit 1969 werd al gauw ontluisterd door de rebelse toevoeging, ‘ofwel met de boerenbijl bijeengelezen door zijn lintworm’, of in het jaar daarop door Uier van het Oosten, (nieuwe melk- en bloedspugingen). De toon was gezet. Daarna zou de schrijftrant rustiger worden maar de voorkeur voor een bizarre fantastische taal bleef. ‘De poëzie moet dwars door Lucebert heen’, was zijn credo (Jan van der Vegt).
Alles kan poëzie worden, een neergestorte straaljagerpiloot, het mos, de gierpomp, een Wurlitzer jukebox, een oude aardappelsorteermachine, neergeschoten hazen, de vuilnistrein, de geschiedenis of de in de verlaten nacht brandende rode ster van een Texaco benzinepomp. Een geladen stroom waart door zijn zinnen. Bij de uitreiking van de P.C.Hooftprijs in 2003 zei ter Balkt: ‘Poëzie speelt zich af in een grensland, tussen slaapwandelen en waken, tussen twee en misschien wel meer werelden. Voor mij is een gedicht een elektronenstroom van taal, klank, betekenis en vonken’ (Wie is wie). De in zijn jonge jaren geschreven gedichten droegen de titel Electronen, toen niet uitgegeven. Pas later in zijn bloemlezing uit 2003 gaf hij deze een terechte plaats.
STAD
de boten deinen in de dode haven
natriumlicht klauwt grauwgeel om zich heen
de zwarte sterren staan in ’t hemelzwart begraven
boven een doolhofvuur van stervend steen
in de tunnels van de straten
is elk besef van tijd vergaan
boven de huizen schijnt gelaten
een koude maan
Ter Balkt kiest partij voor de dieren zoals in het mooie gedicht Kruistocht der dieren uit zijn eerste bundel. Ze trekken op tegen de mens en tegen een Jezus. ‘Op een dag openden de hokken en de holen / Naar buiten kwamen de holenbeer de mammoet de zeevarende / aalscholver, cormorant in verzen, de witkopgier / de steenbok uit de bergen, de dolkdragende haai / Je kon aan hun snuiten zien dat het ernst was…’. Hij draait graag de slachtofferrol om. Het geslachte varken op een ladder gebonden om te worden uitgebeend is juist als overwinnaar op de ladder geklommen om zijn revolutie te verkondigen.
HET LIED VAN DE REVOLUTIE
Het varken is op de ladder geklommen
weliswaar op zijn kop, toch doodgemoedereerd
en zingt ons toe, losjes opengelegd
als een landweg. Ja, druppel voor druppel
zich legend in de donderblauwe emmer
toont hij de gletsjer van zijn speklaag
een wondere inwendige sneeuw, zo diep,
zijn bergbeklimmersinnerlijk.
Hij is uitgestrekt als het oude Pruisen.
Een opgehangen stormwind, die zijn zes
mooiste bloedigste ribben tokkelt en slaat
en een klok van vlees die de tijd uitsnikt.
Sterren verbleken bij de zang van t varken!
Vanzelf vallen je, hurkend voor t varken,
oude balladen in, liederen van Jessenin
blues uit de boomgaarden in Memphis en ach,
snikken uit voorgoed gekiste wijnjaren.
(…)
Zijn gedreven verkenning in een barok aangezette taal van het boerenland werd hoog gewaardeerd met de twee belangrijkste literaire prijzen, de Constantijn Huygens prijs en de P.C. Hooft prijs. Ter Balkt was in zijn gedichten kwistig met woorden. Een streven naar kernachtigheid was niet altijd aan hem besteed. Als tegenwicht schreef hij sterke gedichten over het woeste tragische boerenland zoals alleen hij die maar schrijven kon, bijvoorbeeld het klassiek geworden:
DE AARDAPPELSORTEERMACHINE
Ik woonde toen in een land
waar de aardappelsorteermachine kwam.
Van hout gezouten met veel regens gemaakt
werkte hij als een monotoon brein.
Hij sorteerde naar drie groottes
als een krolse boerencomputer.
’t Regende altijd als hij kwam
of hij voortbewogen werd door die regen.
Iets duisters dreef hem,
Iets verflauwds als het matriarchaat.
In de kasten stond oud Jozo-zout
en in het bos leunden bijlen.
Ook het varken kwam naar hem kijken:
met een groen oog over zijn hek.
Hij was heel slim die houten machine,
achter zijn lijfwacht van juten zakken!
De kleinste aardappels vielen meteen
door zijn bovenste mazen.
Drie vakken had hij, van hout
en draad, die schuin dansten, een beetje obskuur.
De allerkleinste aardappelen stortten
als dikke regendroppels omlaag;
de grotere verzeilden op het middelste
valluik en de dikste rolden trots bovenop.
Je zag het aan en kon het niet bevatten;
hij was ook altijd blauw geschilderd,
en kwam misschien wel uit China; van ver
uit de platte wagens van de horizonnen,
uit de fretachtige verte en het duister.
Het regende altijd als hij kwam.
Het was een koninklijke machine.
Want ook de regen viel dan plechtiger,
of hij viel aan een koninklijk hof.
Ik betreur hem niet, de aardappelsorteermachine.
Ik denk soms aan hem.
Hij was de gedeukste onder de werktuigen.
Parcival bespot door ’t elegante gras.
Maar de wolken hadden een zwak voor hem
en de regen haalde hem in als een hoeder.
Bronnen :
Habakuk II de Balker, Boerengedichten, Uier van het Oosten, De Bezige Bij, Amsterdam, 1974.
H.H. ter Balkt, Machines! Maai ons niet, maar de rogge, Bloemlezing uit de gedichten 1969-1979, De Bezige Bij, Amsterdam, 1982.
H.H. ter Balkt, In de waterwingebieden, Gedichten 1953-1999, De Bezige Bij, Amsterdam, 2003.
Wie is wie in Overijssel, 2024
Jan van der Vegt, Biografie in: Kritisch Lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur, (DBNL, 2014)
foto Ooteoote
Ter Balkt op Meander:
Druipend van inkt als de inktzwam
Stilstaand leeft alles hier
Klassieker 253
Klassieker 201
Vliegtuigmagneet
–