LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Martin Knaapen I Marcel Herms – Kopwolven

8 jul, 2024

Stromende overgave

door Iris van de Wetering




‘Kopwolven’, een term die in het wielrennen aanduidt, hen die voorop rijden in de race, ze zijn de pioniers en leiders van hun vakgebied. Deze voortrekkers banen de weg voor anderen, navigerend door onbekend terrein en uitdagingen trotserend met vastberadenheid. De dikke dichtbundel Kopwolven, geschreven door Martin Knaapen, is een opvallend, abstract plaatje om te zien. Deze bundel is een introspectief onderzoek naar zijn houding en gedrag. Elk deel is een reflectie, geen absolute waarheden, maar eerder kronkels van gedachten, fragmenten van herinneringen, beelden, schetsen, van een man die een reis maakt. Knaapen beschrijft zichzelf als een veelzijdig man: dichter, uitgever, manusje-van-alles, hij zegt over zichzelf: ‘Ik grom en bijt en zoen; houd niet van drukte, wel van samenwerking’. In deze bundel erkent hij zijn ruwe kanten (het bijten) en zijn zachte kanten (de zoen) in zijn omgeving die de voorkeur heeft: een rustige, doch collaboratieve omgeving waarin hij samenwerkt met Marcel Herms. Deze heeft gezorgd voor abstracte, intense, illustraties die verschijnen na elk gedicht. Ze lijken je haast de bundel in te willen trekken met hun scherpe tanden en verwilderde koppen. Het geeft een unheimlich gevoel, vage vormen zijn erin te herkennen, maar het lijkt niet echt te grijpen. Deze samenwerking laat een synergie ontstaan die het tot leven brengt, woorden en beelden vullen elkaar aan.

Er jagen kopwolven
door mijn hoofd
valser voor mij dan

echo’s
van echo’s
vol verlangens
hol van verre kreten

door elkaar
klinkt alles als ruis

grijze ruis

van grijze muizen

(p21)

Dit gedicht speelt in op de thema’s van de bundel door de innerlijke chaos en complexiteit van volwassenheid te verbeelden. De kopwolven symboliseren de leidende, maar ook onrustige gedachten die door Knaapen zijn geest jagen. Het gebruik van ‘jagen’ suggereert een constante beweging en onrust. Deze gedachten zijn intenser en dreigender dan eenvoudige herinneringen (echo’s van echo’s) en brengen diepe verlangens en holle kreten met zich mee. Deze kreten die hol zijn versterken de leegte en afstandelijkheid van deze verlangens, alsof ze ooit luid en duidelijk waren, maar nu slechts lege geluiden zijn. De metafoor van ‘grijze ruis / van grijze muizen’ suggereert een monotone, alledaagse achtergrondruis die de helderheid van de gedachten verstikt. Het gedicht verbeeldt daarmee de worsteling van het onderscheiden van betekenisvolle inzichten te midden van een overweldigende mentale drukte. Door deze levendige en bijna tastbare beelden, nodigt het gedicht de lezer uit om het innerlijke tumult van de dichter te voelen. Het resoneert met de lezer die zich ook verloren kan voelen in een zee van gedachten en verlangens.

Het boek bestaat uit vier delen: ‘grom’, ‘groei’, ‘besef’ en ‘zijn’. Het eerste deel, ‘grom’, suggereert een fase van ruwheid en ongepolijstheid. Het lijkt te verwijzen naar de confrontatie met innerlijke conflicten en de drang om deze uit te spreken. De term ‘grom’ impliceert een primitieve, nog niet volledig gearticuleerde vorm van zelfreflectie en introspectie. ‘Groei’: In dit deel gaat Knaapen dieper in op zijn proces. Het overwinnen van obstakels, het verkennen van nieuwe perspectieven en het vinden van veerkracht in het gezicht van uitdagingen. ‘Besef’: Dit deel suggereert een fase van diepe zelfreflectie en inzicht. Hij lijkt hier stil te staan bij de betekenis van zijn ervaringen, bij het begrijpen van zijn plaats in de wereld en het accepteren van zijn eigen complexiteit. Een moment van innerlijke helderheid. En dan het laatste deel, met het prachtige woord ‘zijn’: een staat van acceptatie en verzoening. Het kan verwijzen naar het bereiken van een staat van zijn met zichzelf en de wereld om hem heen, waarin hij zijn identiteit en zijn plaats heeft gevonden. Dit deel zou een climax kunnen zijn waarin alle voorgaande fases samenkomen en resulteren in een aanvaarding van het leven zoals het is.

De kopwolven zouden getemd moeten worden en hun makker moeten worden, dit staat in de omschrijving van het boek. Het concept temmen impliceert dat er iets onder controle gebracht moet worden, het temmen van iets wilds, de kopwolven. Het beteugelen van een natuurlijke kracht of impuls. Daarentegen staat ‘zijn’ juist voor aanvaarding en integratie van het zelf en de ervaringen. Met temmen wordt gesuggereerd dat jij ergens de macht over moet hebben en dit de kop ingedrukt moet drukken, in plaats van het er te laten ‘zijn’?

ik lijk groter
en lichter
mijn houding is trotser en mijn blik scherper
mijn conditie is als in mijn jeugd
voor het eerst is het niet mijn ego
maar mijn zijn
die mij de wereld in stuurt

er groeten mensen die mij vermeden
toen ik met kopwolven door de straten gleed
op zoek naar waarheden
en invulling
en erkenning

(p197)

Dit gedicht in het laatste deel laat duidelijk de evolutie van de dichter zien. Belangrijk is de verschuiving van de focus van ego naar zijn. Dit wijst op een verandering van perspectief: niet langer wordt het leven geleid door ego-gedreven verlangens of externe erkenning, maar door een dieper begrip van het eigen zijn en plaats in de wereld. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om mensen te begroeten die voorheen vermeden werden, wat aangeeft dat de hoofdpersoon nu in staat is tot meer authentieke interacties en verbindingen. In contrast met het idee van het temmen van de kopwolven, impliceert ‘zijn’ eerder een omarming van alle aspecten van het zelf, inclusief de wilde en ongepolijste elementen die door de kopwolven worden gesymboliseerd. In dit gedicht komt het temmen en het zijn toch samen, terwijl het tegelijkertijd ook een contradictie blijft.

Het volgende gedicht, terug in de tijd, uit het midden gegrepen van het boek, verkent stroming, beweging en verbinding:

tegenover de oever stroomt een oever
daartussen stroomt een vaart
daarnaast stroomt een weg
daarboven stroomt een reiger
daaronder stroomt alles

alles stroomt daar
alles stroomt hier

alles daar
is hier

alles in mijn kop
gromt

(p143)

Deze beweging suggereert dat er paden vrij worden gemaakt. Het gedicht benadrukt herhaaldelijk het idee van alles dat stroomt, zowel daar als hier. Dit kan worden gezien als een reflectie van de universele aard van menselijke ervaringen en emoties. Wat elders gebeurt, heeft resonantie hier; wat elders stroomt, stroomt ook hier. Het benadrukt de verbondenheid van alles in het universum en de constante beweging van het leven. Dit gedicht biedt een prachtige afsluiting door te tonen dat er nooit echt een einde komt. De bundel is zorgvuldig opgebouwd, waardoor het lijkt alsof de dichter uiteindelijk een soort eindbestemming heeft bereikt, het ‘zijn’. Echter, in werkelijkheid is er nooit een definitief punt; alles blijft voortdurend in beweging en evolueert, er zal altijd iets zijn dat blijft veranderen en groeien.

____

Martin Knaapen I Marcel Herms (2024). Kopwolven. Uitgeverij Petrichor, 208 blz. € 35,00. ISBN 9789083104294

     Andere berichten

Maria de Groot – Klokkenstoel

Maria de Groot – Klokkenstoel

Het voorgeschrevene en zijn afwijkingen door Ivan Sacharov - - Maria de Groot (1937) heeft als Nederlands schrijfster en theologe een...

Guido Gezelle – De kleine Gezelle

De kleine kaart door Peter Vermaat - - Gezelle. Voor een ‘Ollander van boven de rivieren blijft die naam voornamelijk kleven aan een paar...

Jabik Veenbaas – Kamermuziek

Jabik Veenbaas – Kamermuziek

De grootsheid van kleine dingen door Hettie Marzak - - Op Wikipedia wordt uitgelegd wat kamermuziek is: ‘muziek voor kleine, enkelvoudige...