Vandaag de laatste gedichten die genomineerd waren door de jury voor de top 10 van de Rob de Vos-prijs 2024. Hier kun je de winnende gedichten teruglezen en hier de andere eervolle vermeldingen. Opvallend is dat in de top 10 vrouwelijke dichters dominant zijn. Ook nu komen we weer bekenden tegen. Hoe hebben deze dichters het thema Overmacht benaderd, wie zijn zij en wat is het commentaar van de jury?
Nanny Luijsterburg (1965) volgde de poëziecursus van de Schrijversvakschool in Amsterdam. Dit jaar won zij de 1e prijs van de gerenommeerde Poëziewedstrijd van de stad Oostende. Nanny stond al twee keer in de top 100 van de Gedichtenwedstrijd. Werk van haar is opgenomen in verschillende bloemlezingen. Met het gezelschap De Alpejagers treedt zij in kleine kring op met werk van Paul van Ostaijen en J. Slauerhoff, gecombineerd met eigen gedichten.
–
Aalscholvers staan als gekruisigd
op lantaarnpalen boven de zinderende weg
waar ik ben gestrand. In vroegere zomers
zoemden de weiden, zei ik sorry
–
tegen het slagveld op mijn voorruit. Nu
zwijgt de stem van mijn navigatiesysteem,
de auto stoomt, mijn telefoon is dood
en ik was de weg al kwijt tussen velden
–
vol zonnepanelen. Alle windmolens ogen eender.
Verkeer raast voorbij. Ik adem metalen en mis
de geur van omgeploegde aarde, schaduw
van bomen langs de geelgedroogde berm waar
–
alle paaltjes zijn bezet door roofvogels wachtend
op roadkill. Lang heb ik langs de kant gezwaaid
maar niemand stopt of kijkt. Alleen een mager
kraaienkoor krast en nadert langzaam.
Jurycommentaar van organisator Monique Wilmer-Leegwater
Geen voor de hand liggende titel, en ik dacht aan het nummer ‘Birds’ van Anouk, aan de film The Birds van Alfred Hitchcock, en was tegelijkertijd benieuwd waarom de dichter voor een Engelse titel had gekozen. Misschien om de associaties op te roepen die ik ook had? De klanken van het nummer van Anouk en de klapperende zwermen vogels van Hitchcock?
De dichter beschrijft met treffende beelden de wereld van nu, en zet dit weg tegen beelden uit haar jeugd. Het gevoel van verloren zijn in een veranderende wereld, terwijl de vroegere wereld nog zo vers in je geheugen ligt, is een herkenbaar beeld. De slotstrofe van dit gedicht laat de lezer achter met een unheimisch gevoel van wat te verwachten door de woorden: ‘een kraaienkoor krast en nadert langzaam’. Een kraai wordt geassocieerd met de dood, daarbij is het ook nog eens een heel slim dier dat snel leert en gezichten en kleding van mensen onthoudt die hen kwaad deden. Wacht de kraai op een aangereden dier, of op de overgave van de ‘ik’ die eindeloos lijkt te wachten terwijl niemand stopt? Mooi, hoe deze dreiging in het hele gedicht al aanwezig is door het gedicht te laten openen met ‘gekruisigde aalscholvers’.
Dit is een gedicht waarover is nagedacht, er is herschreven, gepolijst en gepoetst. Ook de troosteloze aanblik van de wereld van nu is goed verwoord door de afstandelijke stem van een navigatiesysteem te benoemen, hoe de dichter metalen ademt, zich overal buiten voelt staan, en er op een bijna feitelijke wijze constateringen aan hangt. De wereld raast voorbij terwijl de ‘ik’ in eenzaamheid stilstaat en wacht. Het thema overmacht is treffend in het gedicht vervlochten. Het is niet aan de ‘ik’ wat er gaat gebeuren of hoe iets afloopt, het hangt af van zaken die niet te sturen of te beïnvloeden zijn. Een heel intrigerend en beklijvend gedicht, ook na herlezing.
______________________
(Foto Henk de Groen)
Els de Groen (1949) is sinds 2009 fulltime schrijver en dichter. Op haar naam staan meer dan vijftig boeken en de dichtbundels: Wakker vallen en Hebben mollen weet van zonsondergangen? Een aantal van haar gedichten zijn vertaald in het Zuid-Afrikaans en Arabisch. Vorig jaar plaatsten we nog een uitgebreid interview met Els, daarin staan meer gedichten van haar te lezen.
–
Handen omhoog of ik schiet, jubelde ik als
kind, een houten geweer in de aanslag.
Boevenvanger is een nobele rol.
–
Maar volwassenen casten anders. Ze gaven
me dubbelrollen, tot ik gevangene
en vanger ineen was.
–
Volwassenen spelen vals. Hun boeventronies
zijn glad, hun engelengezichten morsig
en hun geweren echt.
–
Hoe graag zou ik weer sheriff zijn die ’s avonds
door zijn moeder aan tafel werd geroepen.
Ouderdom rimpelt geluk.
Jurycommentaar van Onno-Sven Tromp
In het gedicht ‘Kinderspel’ vindt een interessante omkering plaats: het kinderspel met een houten geweer vindt plaats in de werkelijkheid en volwassen met hun echte geweren spelen vals. Zo kijkt de ik-persoon in het gedicht met enige weemoed terug naar de kindertijd en naar het het contrast tussen die vrije tijd en het bestaan als volwassene, waarin de ik zich een ‘gevangene en vanger ineen’ voelt. Weinig kans meer om de verbeelding haar gang te laten gaan. Het verglijden van de tijd en het noodgedwongen volwassen worden vormen samen de overmacht waartegen de ik in het gedicht geen weerstand heeft kunnen bieden. ‘Kinderspel’ is een mooi, eenvoudig gedicht in klare taal. Het telt geen woord te veel en pretendeert niet meer te zijn dan het is.
________________
Liesbeth V. Hafenrichter (1958) kwam op twintigjarige leeftijd vanuit Duitsland naar Nederland. Ze vertaalde boeken met als onderwerpen: culinaire specialiteiten, kunstgeschiedenis en cultuur. Tevens werkte Liesbeth mee aan educatieve taalprojecten. Ze nam deel aan Dichters in de Prinsentuin en haar werk werd opgenomen in bloemlezingen. Er zijn van haar al eerder gedichten door ons gepubliceerd.
–
Moeder nu maken wij korte metten
met alles wat kruipt. Nu je langzaam
verdwijnt terwijl er eindelijk genoeg te eten is
zal ik alles bij je weghouden wat niet in deze kamer hoort
–
De dansende vliegjes, voorbodes van onweer
De zusters van ver met hun getatoeëerde
handen, de montere stemmen waarmee
ze vragen waarom we wéér niet hebben gegeten
–
Hang ik gehoorzaam een kleed over de TV zodat
de straling je niet kan deren, doe ik het raam
op een kier en de gordijnen half dicht
–
Mag je mij door de kamer zappen met je
denkbeeldige afstandsbediening op stand-by gezet
Laat mij je enige zwart-wit zender zijn die het nog doet
Jurycommentaar Jeanine Hoedemakers
De titel hangt als een zware donkere wolk boven het gedicht. Als lezer weet ik meteen welke kant het op zal gaan. Voor de lezers die niet bekend zijn het met het begrip delier; het is een plotselinge verwarring van de geest die ontstaat door een tijdelijke of permanente stoornis in de hersenen. Uit de eerste strofe al is op te maken dat de moeder in de war is. De ik-figuur doet er alles aan om wat de moeder beangstigt of nog meer kan verwarren bij haar weg te houden. Doordat de ik steeds met de moeder praat, ademt er een zweem van onmacht uit de handelingen.
Een en al liefdevolle bereidwilligheid en dan is er die laatste regel. ‘Laat mij je enige zwart-wit zender zijn die het nog doet.’ Het gaat ineens niet meer over de moeder, maar over de ik. Het beschermen verandert door deze regel in een verdrietige poging dichtbij haar te blijven en krijgt daardoor nog een andere functie. Het lijkt ook een manier te zijn om iets te kunnen blijven betekenen voor de moeder. Een moeder die in de war is en er niet meer is zoals de zoon of dochter haar heeft gekend. Ofschoon het gedicht vrij direct en helder is neergezet, tilt de laatste regel er iets extra’s uit. Alsof niet de moeder een delier heeft, maar de ik en de moeder het anker is om niet verder af te drijven van wat verloren lijkt te gaan. In dit gedicht is duidelijk sprake van overmacht, zonder dat het woord ook maar één keer wordt gebruikt. De eervolle vermelding is wat mij betreft geheel terecht.