LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Paul Rigolle – Het Omber en het Oker

25 jun, 2025

Het menselijk tekort en schoonheid die verwondt

door Anneruth Wibaut



‘Wat loopt dat mooi’, dacht ik toen ik de eerste keer de bundel Het Omber en het Oker van Paul Rigolle doorbladerde. Onnadrukkelijk dansen de versvoeten in hun lichte of zware ritme, nergens opdringerig of opgelegd, vorm en inhoud werken samen en versterken elkaar. De bundel, Rigolle’s  zesde, is verdeeld in zes secties. De eerste heet ‘Een stem in de tijd’ en gaat over de noodzaak van het dichten. Het motto ervan wordt geleverd door de laatste regels uit het gedicht ‘Missie’: ‘over de wereld, over de dagen en de dingen / zul je zingen als zonder reden.’

In deel twee, ‘Fragmenten van het huis’, wordt het voortschrijden van de tijd bezongen en hoe vredig de ouderdom kan zijn, zij aan zij met een geliefde en met een veilig thuis. In de afdeling ‘Het Omber en het Oker’ staan de kunsten centraal. Onder andere komt de aan de orde wie eigenlijk de meester is in het scheppingsproces, de baas zo je wilt. Is dat de maker of is het de kunst? In de eerste strofe van het gedicht ‘Het Omber en het Oker’ is een schilder aan het woord die niet zo goed weet wat hij met zijn kleuren aan wil. Zijn twijfel is zelfs groter: ‘En toch ben ik het niet. Op hun ovaal / ben ik de menger niet, de kleuren mengen mij.’ Ook dichters kennen de ervaring dat niet zij de woorden, maar de woorden hen kiezen, alsof ze medium zijn voor de taal. Voor de sectie ‘Een jaagpad in de regen’ vormen de regels ‘vinden wij pelgrims in onze tijd / een tafel in ieder huis uit’ uit het gedicht ‘Camino’ het motief, zoals dagboekgedichten dat zijn voor ‘Het heimwee naar de bladen van het boek’. De zesde en laatste sectie heeft als onderwerp ‘Acht letters van het woord afscheid’. De titel dekt de inhoud.

Ik ervaar geen dwingende reden om me aan de chronologie van de bundel te houden. Bladerend stuit ik op pareltjes als ‘Niets valt op // zolang het niet ontbreekt’, uit het gedicht ‘Orgelpunt’ op pag.41 en gedichten die ik wil herlezen, brieven die de dichter richt aan overleden schrijvers en filosofen, odes aan een mooi stadsgezicht, wandelingen en fietstochten en zelfs een recept.

Huiselijk geluk wordt bezongen zonder enig cliché, dat is knap en verfrissend. Voor het dichten over de oorlogen, de machthebbers en het klimaat geldt dat ook. Een dichter moet vandaag de dag van goeden huize komen om daarover niet in holle oneliners verstrikt te raken. Paul Rigolle komt van goeden huize. Zijn poëzie overstijgt het particuliere, ze geeft ruimte aan de lezer om er ook eigen ervaringen met vreugde of verdriet in te lezen of gedachten daarover te herkennen.

Rigolle snijdt diep menselijke vraagstukken aan die hij behandelt in gewone, alledaagse taal. Zoals in het vraagstuk hoe in het ondergaan en bejubelen van kunst de twijfel binnen kan komen sluipen over het glanzend onbeschadigde ervan. In het onderstaande gedicht uit de afdeling ‘Het Omber en het Oker’ legt hij de woorden weliswaar in de mond van de schrijver Stendhal, maar er staan gedichten in de bundel die de gedachte rechtvaardigen dat hij ze zelf ook onderschrijft:

Een zucht te zijn
——-(Stendhal bezoekt Florence)

Een zucht te zijn in het lichaam van de stad!
Uitkijkend naar alles wat we willen zien en zijn.
Florence! Florence davert in ons door, rookt ons uit.

Met minder moet het, jij en ik alleen, het kan volstaan.
Al het goud van de wereld, het brokaat, weg ermee.
Er moet iets af, ergens moet iets af gaan bladderen.

Vergane verf, vaalgeworden streek, een hoekje af,
een ezelsoor. Een kraak in een bast. Een vijzel, krijtend
in een gebroken kom. Geef ons bij al die schoonheid

eindelijk weer ’s iets dat zijn schaduw werpt.
Want onwel nu van het surplus zijn wij, kleine
slaafjes van een schoonheid die ons openrijt.

[pag.31]

Mooi en waar, niet alleen menselijk leed kan zo raken, ook schoonheid weet te verwonden en te ontregelen. Er bestaat zelfs een Stendhal-syndroom. Dat is, volgens Wikipedia ‘een psychische aandoening die optreedt als iemand volledig overrompeld wordt door de schoonheid van kunst. Lichamelijke verschijnselen zijn een versnelde hartslag, duizeligheid, verwarring en flauwvallen.’

Misschien om niet ten onder te gaan aan alle schoonheid in de wereld, bezingt Rigolle ook uitbundig de narigheid: clusterhoofdpijn, de wrede oorlogen van machthebbers, afnemend geheugen, dood door ouderdom, afscheid van vrienden. En in onderstaande geheel gedicht: verkalkte slagaderen.

Bypass

Iemand zegt dat je nu een krijger bent.
Geheeld en wel, met een litteken
als een omgekeerde rechtopstaande
evenaar over de borst.

Je checkt of alles er nog is. De zonnestelsels
in het hoofd. Duizend wegen, Mille Miglia.
De wonderlijke vragen.

Of ook bomen weten wat ze willen?
Of ook domme vogels kunnen vliegen?
En hoe zou het zijn als de Aarde ringen had?

Hoe vurig hoop je dat morgen al
de glans terugkomt in jouw ogen.

[pag. 49]

Ik word blij van de vraag of ‘ook domme vogels kunnen vliegen.’ De afwisseling tussen ernst en vreugde in dit gedicht kenmerkt de hele bundel. Of je die nu chronologisch van begin tot eind tot je neemt of al bladerend, je blijft je steeds bewust van hoe alle gedichten een samenhangend geheel vormen. Ze zijn bevriend, verwijzen naar elkaar en naar meer of minder bekende gedichten en kunstwerken in vele intertekstuele dwarsverbanden. Misschien wel het sterkste voorbeeld daarvan is de brief aan een dichter die Rigolle heeft beïnvloed, in onderstaand gedicht:

Brief aan Baudelaire

Ha Baudelaire, kan ik jou, kan ik jou nog schrijven
anderhalve eeuw, een land en een landschap later
nu het duister opnieuw deemstert doorheen

de dagen en verderop in het Oosten een man
halsstarrig bommen gooit op uitgestorven steden.
Wie of wat zou je zijn indien je terug kon keren?

Een rapper, een rekkenvuller die vol gramschap
de dingen schikt of ergens tussenin een dichter
die zich inzet voor het klimaat? Ik kan er enkel maar

naar talen, Baudelaire, net zo verstrikt als ik ben
in de halsstrik van de taal. En graag, wat graag
herdenk ik in jou, in mij, anno nu, de dag dat

Menno duizend dromen stierf, de dag
dat Pernath van rechts naar links het boek
van de waarheid droeg, het uitgebreid hebbend

over de onmacht een mens te zijn.

[pag. 9]

Wat een heerlijk eigentijds begin: ‘Ha, Baudelaire.’ En dan eindigen met zo’n rijk beladen zin ‘over de onmacht een mens te zijn’. Baudelaire (1821-1867) staat erom bekend dat in zijn werk vorm en inhoud samensmelten. Hij was voor de beide in dit gedicht genoemde dichters Hugues Pernath en Menno Wigman een groot voorbeeld. De laatste vertaalde Baudelaires bekendste werk Les Fleurs du mal (De bloemen van het kwaad) en in 2001 werd hij genomineerd voor de Hugues C. Pernath-prijs voor zijn bundel Zwart als kaviaar. Een minder feitelijke, meer thematische dwarsverbinding vormt de laatste zin ‘over de onmacht een mens te zijn’. Die sluit ook aan bij zinnen in de twee eerder geciteerde gedichten over schoonheid in het menselijke: ‘afgebladderd’ en ‘krijger met litteken’. Het roept de vraag op of misschien de mens die de onvolmaaktheid niet accepteert vatbaarder is voor machtswellust en hebzucht die tot oorlog leiden? Zoals de man die ‘halsstarrig bommen gooit op uitgestorven steden’? Vragenderwijs stelt de dichter eigenlijk dat het juist onze imperfectie is die ons mens maakt, samen met het feit dat we ons daarvan bewust zijn.

Met dit soort dwarsverbindingen binnen de (dicht)kunst staat de bundel vol, maar ze dringen zich niet op, het is niet nodig hun precieze betekenis steeds op te zoeken. Het komt niet cerebraal over, maar meer alsof de dichter al die andere schrijvers en kunstenaars, dood of levend, als zijn vrienden beschouwt.
____

Paul Rigolle (2025). Het Omber en het Oker. Uitgeverij P, 64 blz. € 19,50. ISBN 139789464757705

     Andere berichten

Annelie David – Onvolledig alfabet

Annelie David – Onvolledig alfabet

Taal als toevluchtsoord door Hettie Marzak - - Annelie David (1959) is danser, choreograaf, dichter en vertaler van Duitse poëzie. Vanaf...

Onno Kosters – Achter het glas

Onno Kosters – Achter het glas

Meegesleept door de taal door Taco van Peijpe - - Achter het glas is de zesde bundel van dichter en vertaler Onno Kosters, die in 2012 de...

Anna Enquist – De onderkant

Anna Enquist – De onderkant

Tussen zwaar en licht, een verrassend evenwicht door Paul Roelofsen - - Anna Enquist (1945) heeft een brede achtergrond; zij studeerde...