Vroeger
ik weet nog moeder
vroeger
als ik de slaap niet vatten kon
omdat de regen aan de ramen ruiste
de avond door de kamer liep
dat jij kwam zitten
bij mij
en zacht een liedje zong
totdat de slaap begon
te knagen aan mijn ogen
en dat heel traag een droom
uit klanken steeg
die ik nu nog kan horen
wanneer de regen ruist
en jij daar zit:
bij mij
zo vol van troost
over mij heen gebogen.
Later
En als je mij dan later
eindeloos graag ziet,
je weet wel:
mij niet meer kunnen missen;
en je zo lang verkropen bent in vel
tot je lekker zit
te kwispelstaarten.
En als je dan
zolang getoverd hebt met leven
dat ik onopvallend ben geworden.
Neem dan mijn rimpels in je handen
en ween.
De jaren vlogen heen.
Jouw tijd vrat langzaam aan mijn randen.
Onwerkelijkheid
Ik zal mij knijpen in mijn ziel
totdat het pijn doet: leven.
Dan weet ik weer
en stop ik even.
Maar alles komt altijd opnieuw.
Ik adem door een kieuw voorbij.
Ik glibber tussen dagen door.
Herinneringen die ik hoor.