LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassiekers

Meander klassiekers

Besprekingen van de beste gedichten van de bekendste Nederlandse en Vlaamse dichters van na 1880.

Klassieker 67: Geerten Gossaert – Het brandende wrak
Klassieker 67: Geerten Gossaert – Het brandende wrak
Carel Gerretson (1884 – 1958) kreeg in 1950 de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre, wat voornamelijk uit historische en politieke essays bestond. Onder het pseudoniem Geerten Gossaert publiceerde hij één dichtbundel, 'Experimenten', die vele malen herdrukt werd in uitgebreide en herziene vorm. Herbert Mouwen koos hieruit ‘Het brandende wrak’, waarin zijn voortreffelijke verstechniek, met aandacht voor metrum, ritme en rijm, schitterend naar voren komt. ‘Een gedicht van de zee, die de dichter ervaart als een plaats van indrukwekkende schoonheid en een onmetelijke ruimte.’
Klassieker 66: Hans Andreus - Laatste gedicht
Klassieker 66: Hans Andreus - Laatste gedicht
Met het sonnet 'Laatste gedicht', het slotgedicht van de bundel ‘Laatste gedichten’ (1977), sluit Hans Andreus zijn dichtersleven af. Edith de Gilde bespreekt dit gedicht voor ons: “In 'Laatste gedicht' wordt niet aan 'dat licht / van mij, van jou' getwijfeld, maar wel is er de schrik voor de laatste stap, het vallen in het onverhoeds onnoemelijke.”
Klassieker 65: Leo Vroman - Nacht
Klassieker 65: Leo Vroman - Nacht
Joop Leibbrand bespreekt in een uitgebreide analyse niet alleen het gedicht ‘Nacht’ van Leo Vroman. Hij plaatst het tevens naast een verwant gedicht van Vroman, en ten slotte naast een gedicht van Willem Jan Otten en het gedicht ‘Tussen de lage kamer…’ van Vasalis. ‘Poëzie, het is een koppig spelen.’
Klassieker 64: Frederik van Eeden – De Waterlelie
Klassieker 64: Frederik van Eeden – De Waterlelie
‘De Waterlelie’ is het bekendste gedicht van schrijver, arts, psychiater en utopist Frederik van Eeden. Het getuigt van zijn belangstelling voor Oosterse mystiek, en is toch oer-Hollands. Volgens sommigen een bij uitstek zweverig gedicht, maar niet zonder verdienste, wat Inge Boulonois in haar bespreking mooi laat zien.
Klassieker 63: Anton Korteweg – Wij samen
Klassieker 63: Anton Korteweg – Wij samen
In 1985 gaven veertig dichters gehoor aan de uitnodiging van het literaire tijdschrift Parmentier om een eigen versie van een van de psalmen te maken of een nieuwe psalm te schrijven. Anton Korteweg koos voor psalm 139, onder de titel ‘Wij samen’. Edith de Gilde gaat uitgebreid in op de achtergrond van deze psalm, om vervolgens Kortewegs interpretatie onder de loep te nemen. Ze laat zien, dat de thematiek van Gods alomtegenwoordigheid hem na aan het hart ligt.
Klassieker 62: J.H. Leopold – Saadi
Klassieker 62: J.H. Leopold – Saadi
De Oosterse gedichten van J.H. Leopold (1865-1925) zijn voor het merendeel bewerkingen van eerdere vertalingen uit het Perzisch en Arabisch in het Engels, Duits en Frans. Toch eigende Leopold zich de gedichten qua taal en qua geest dusdanig toe, dat ze geheel en al tot zijn oorspronkelijke werk worden gerekend. Joop Leibbrand bespreekt het verstilde ‘Saadi’, dat zich in een nachtelijke tuin afspeelt.
Klassieker 61: J.C. Bloem – Insomnia
Klassieker 61: J.C. Bloem – Insomnia
Wie kent deze regels niet: ‘Denkend aan de dood kan ik niet slapen, / En niet slapend denk ik aan de dood’. Onsterfelijke regels van J.C. Bloem, die in het beroemde sonnet krachtig worden uitgewerkt. Joris Lenstra waagt zich aan een verregaande interpretatie.
Klassieker 60: Jan G. Elburg – Gelovig soms
Klassieker 60: Jan G. Elburg – Gelovig soms
'Gelovig soms' mag volgens Rutger H. Cornets de Groot wel het chef d'oeuvre van Jan G. Elburg worden genoemd: ‘In bijzonder eenvoudige, om niet te zeggen prozaïsche taal prijst de dichter de werkelijkheid, zo rauw en onopgesmukt als we die werkelijkheid in de werkelijkheid maar al te vaak, in poëzie te zelden tegenkomen.’
Klassieker 59: J. H. Leopold – Regen
Klassieker 59: J. H. Leopold – Regen
Voor Edith de Gilde is Leopold de dichter van het onvergetelijke moment. In ‘Regen’ komt alles samen in die ene druppel. Het gedicht stamt uit zijn tweede periode, die gekenmerkt wordt door een 'grotere verstechnische constructiviteit' en door het verwerken van filosofische theorieën. Als toegift volgt een regengedicht uit het nagelaten werk van Leopold: ‘in den stilstand van den tijd / lekt het sijpend oogenblik / tik, tik.’