Recensies
Miel Vanstreels – De eerste zeventien
Romain John van de Maele leerde het werk van Miel Vanstreels kennen in het begin van de jaren zeventig, maar verloor het daarna grotendeels uit het oog. Hij is blij met de hernieuwde kennismaking. In ‘De eerste zeventien’ gaat een aantal gedichten over het wielerleven, ‘maar de dichter beschrijft vooral zijn kinder- en jeugdjaren tussen 1951 en 1970.’ Net als Van de Maele zoekt de dichter ‘naar verdieping in een talig universum. Niet de foto die vergeeld of gekruld in een doos of een album aan een gebeurtenis herinnert, maar het woordbeeld, dat in het onderbewuste ligt opgeslagen, opent de sluizen van de zingeving.’
Paul Demets – De klaverknoop
In ‘De klaverknoop’ gaat Paul Demets op zoek naar de mens, en in het bijzonder naar de verknooptheid van het ik. Johan Reijmerink ontwart voor ons enkele knopen, en laat zien hoe de dichter voortborduurt op Lacan en Deleuze. Een intrigerende bundel: ‘Het blijkt moeilijk te zijn om zichzelf terug te vinden, om zichzelf terug te denken in de verknopingen waaruit men is voortgekomen en waarbinnen men is groot geworden.’
Hans Franse - De lof der espresso / Petit ouverture a danser
‘De lof der espresso / Petit ouverture a danser’ van Hans Franse is gelezen door Ernst Jan Peters. De dubbelbundel kent een Italiaanse en een Franse kant waarbij deze landen het decor en de inspiratie vormen van de gedichten. Ansichtkaarten zijn het, sommige wel erg persoonlijk, maar je krijgt er zeker zin in om zelf naar het zuiden te reizen. Erg jammer dat er zoveel slordigheden zitten in de uitgave.
Jonathan Griffioen - Gedichten met een Mazda 626
Hans Puper over ‘Gedichten met een Mazda 626’ van Jonathan Griffioen: ‘Ontsnappen uit de afgebakende ruimten van het kantoor naar onbegrensde vlakten, van etikettenplakkerij naar de vrijheid van de Mazda 626 die harder optrekt dan een Golf, de Mazda met overmoedige inzittenden die een onvoorwaardelijke liefde en vriendschap voor elkaar voelen.’ Poëzie is het middel daartoe. Een heel goede bundel.
Roger de Neef - Grondgebied
In de afdeling ‘Grondgebied’ uit de gelijknamige bundel behandelt Roger de Neef de puur menselijke tragiek van het wonen en samenwonen van en met oorlogsvluchtelingen en migranten in onze open en evenzeer gesloten samenlevingen. Volgens Maurice Broere de interessantste afdeling van de hele bundel, die volgens hem enigszins disharmonisch in elkaar steekt. ‘Als er wat meer gedichten geschrapt zouden zijn, zou dat een beter geheel hebben opgeleverd.’
Bert van den Helder - Een jaar is vier kwartaal in tweeënvijftig lichte gedichten
Inge Boulonois over het debuut ‘Een jaar is vier kwartaal in tweeënvijftig lichte gedichten’: ‘Van den Helder dicht toegankelijk, luchtig en speels. Zijn onderwerpen zijn zeer divers. Van een schrikkeldag tot een bitterbal, een schoolbank tot een mand, van dieptemeditatie tot een wasknijper: je kunt het zo gek niet verzinnen, of hij kan er een vers over schrijven. Kenmerkend voor zijn dichtstijl is het verrassende slot.’
Bernard Dewulf – Naar het gras
Het heeft even geduurd voor Bernard Dewulf een nieuwe dichtbundel liet verschijnen. ‘Kleine dagen’ dateert uit 2009, en vier jaar geleden bundelde hij zijn werk dat hij in de twee daaraan voorafgaande jaren als stadsdichter van Antwerpen had geschreven (‘Stadsgedichten’, 2014). Ondertussen bleef Dewulf actief als columnist, essayist en kunstcriticus. Romain John van de Maele is goed te spreken over diens nieuwe gedichten. Geen postmoderne poëtica, maar heldere en zeer toegankelijke versregels. ‘De gedichten van Dewulf nodigen de lezer uit tot een stil gesprek.’
Jan van der Geer - Heimwee
Joop de Vries over ‘Heimwee’ van Jan van der Geer: ‘De gedichten van Jan van der Geer zijn alleszins leesbaar, bevatten levensdrang, hebben oog voor kleine, onbeduidende voorvallen uit het verleden en getuigen van een gesoigneerd en bijwijlen creatief taalgebruik. En toch … er hangt een stilte, een ijdel wachten op die ene versregel die het hart beroert en nog lang daarna het gemoed trembleert.’
Piet Gerbrandy - Vloedlijnen
‘Alleen waar ontbreekt is behoefte aan stem’ schrijft Gerbrandy in ‘Vloedlijnen’. Gemis leidt bij hem tot zeer goede poëzie. Voeg daarbij de typering die op het achterplat staat en u begrijpt dat u deze bundel niet kunt missen: 'Poëzie met een soort ruige kracht, een woeste drang die toch ingehouden lijkt te zijn en heel geestig’. (Hans Puper)