Amber-Helena Reisig
ik vind mijn moeder in een winkelruit
mijn moeder gebruikt haar vaders wandelstok
eerder dan dat hij dat deed
ik hoor ‘s nachts haar sloffen op de gang
vragen of het toilet nog dichter kan
het is de dood die zwijgzaam inhaalt
en tussen plassen van licht balanceert
zij zaagt aan zijn koord
of drukt zich tegen muren
we gingen eens naar de zee
daar was de morgen koud
ik voelde het ruisen in haar botten
harder dan in een schelp
haar botten zeiden mij
als ooit een morgen komt aan zee
warmer dan vandaag
laat ons dan hier maar gaan
ik vind mijn moeder in een boekenkast
ze staat op een kaft te lezen
ik vind mijn moeder in mijn wieg
ze zegt: ‘waar ben je toch gebleven?’