Het verstek van de woorden
door Levity Peters
Rug- of flapteksten zijn dikwijls het eerste dat je van een dichtbundel leest. Je weet dat ze wervend zijn bedoeld, maar ze behoren je ook een indicatie te geven van wat je mag verwachten. Maar regelmatig lijkt het mij dat de schrijvers ervan hoofdzakelijk proberen om indruk te maken, zonder werkelijk te refereren aan de inhoud van de bundel. Ik zal de lezer de flaptekst van Mascara, de tweede dichtbundel van Peter WJ Brouwer, besparen, want die had mij bij voorbaat tegen de bundel ingenomen. Maar toen las ik, op bladzijde 19:
Wat ik je breng
Ik breng je
confetti in de nacht
lichtinjecties achter je ogen
bloesems om te bederven
een belofte om te breken
kinderen om ons te verlaten
ik breng je
de onvindbare kant van de maan
en ik was volledig overstag. De poëzie van Brouwer valt of staat bij de gratie van de associaties die hij oproept. Met hoeveel precisie hij te werk gaat, mag uit de laatste regel blijken: niet de onzichtbare, maar de onvindbare kant van de maan. Iets wat dichterbij moet liggen dan het hemellichaam: de onbekende kant van de man die aan het woord is.
Van het gedicht ‘De letters moe’, luiden de laatste twee regels:
verstek
Een moeilijke positie voor een dichter. Maar een dankbare voor Brouwer.
Soms liggen de associaties die hij oproept in elkaars verlengde:
Het had geijzeld, kristal zei ik
de fijne van de suikerunie meende jij
waardoor je nog iedere ochtend op tafel prijkt
(uit: ‘Afscheid van een dame’)
De eerste associatie kun je nog zien als een woordspelletje, maar de derde
maakt er poëzie van, verruimt het tot iets buiten de woorden, een innerlijke werkelijkheid. Werkelijke poëzie blijft een raadsel. Het werkt, zonder dat je precies kunt aanwijzen waarmee en hoe:
(…)
naar jou verlang ik en dat wil ik niet
wat kan een mens
nog minder wensen?
(uit: ‘Nog minder’)
Natuurlijk wordt mijn reactie op de gedichten van Peter WJ Brouwer gevormd door mijn persoonlijke ervaringen. Een aantal keren werd ik onverwacht dieper geraakt dan waar ik op bedacht was. Dat was o.a. het geval bij het laatste gedicht van de bundel:
De stem
In een hotelkamer in de Barrio
doe je opnieuw mee
in plaats van over haar schouder
bevind je je ineens op mijn huig
alsof je haar het achterste van mijn tong
wilt laten zien
en ieder licht woord dat ik nu zeg
wordt door jouw lippen dicht gekust
had het losgelaten, zeg je
wat bracht het ons
vanmiddag achter de gordijnen van Madrid
ben ik haar minnaar en haar illusionist
uit mijn vrolijk open mond tover ik
een eentonig lint van rouwenvelopjes
een keer raden, wiens naam
aan de bovenkant prijkt
De verwarring van het herbeleven van een oude liefde in een nieuwe, de melancholie om wat voorbij is, het heimwee, omdat je je nu pas realiseert wat je bent kwijtgeraakt, de wanhoop bijna, om het nu al door een verleden, door een ander, besmette nieuwe – het feit dat niets werkelijk voorbij blijkt te gaan, maar altijd een onderdeel van je zal blijven.
Dat laatste is een thema dat in veel gedichten opduikt, in allerlei variaties:
Palmares
We praten een gat in de dag
uitgeslapener waren we nooit
onbekommerd spreken,
spiegelbleek en hagelschoon besterven op elkaars lip
elk met de eigen palmares van armen, kussen
woorden en herhalingen
we tellen onze
littekens, likken elkaars wonden
mag het nog wat duren voordat het genoeg is en
zich van ons ontdoet
en elk in fonkelnieuwe kleren alleen geraakt
achter ieder geschonden woord de ander zal zoeken
Ik vermoed dat Palmares in een dubbele betekenis is gebruikt. Als een plaats, een stadje in Brazilië – een legendarische slavennederzetting – of een plaats op Costa Rica. In verschillende gedichten wordt de uitheemse oorsprong van de vriendin/geliefde beklemtoond, zoals in ‘en je luistert naar de accordeons/ die zwijgen in de nacht’ (uit: ‘Mascara’). Of als een lijst van bijzondere verrichtingen die eveneens van toepassing is: ‘elk met de eigen palmares van armen, kussen woorden en herhalingen’.
In dit geval is het overduidelijk hoe Brouwer met een enkel woord zoveel mogelijk associaties probeert wakker te roepen. Hij is daar een meester in. Elke keer wanneer je denkt dat je alle betekenislagen van een gedicht hebt afgepeld, blijkt er een andere onder te liggen. In veel gevallen rest er enkel het gevoel dat je binnensluipt, dat je nog niet tot op de bodem bent. Juist dat gevoel, het onvermogen om te verwoorden wat er werkelijk aan de hand is, lijkt mij het belangrijkste element van de poëzie van Peter Brouwer. Een gevoel van onmacht dat hem onverlet door laat zoeken naar het minimum aan woorden waarmee hij de kern zou kunnen raken. Tegen beter weten in. En met een buitengewone muzikaliteit die de sfeer bepaalt van elk gedicht.
***
Peter WJ Brouwer (Eindhoven, 1965) studeerde Duitse Taal- en Letterkunde en is vertaler en schrijver. Hij publiceerde in Het Liegend Konijn, Poëziekrant, Krakatau, Meander, Tzum en Extaze. Zijn eerste, eveneens bij uitg. P verschenen bundel Landdieren werd hier voor Meander besproken. Meander publiceerde bovendien twee interviews met hem. In 2008 (door Sylvie Marie) en recent in 2014 (door Antoinette Sisto).