LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Nominaties voor de C. Buddingh’-prijs 2022

2 jun, 2022

De glazen wereldbol van Atlas

door Peter Vermaat



(C. Buddingh, Hadimassa 1967)

Genomineerden voor de C. Buddingh’-prijs 2022:

Maxime Garcia Diaz, Het is warm in de hivemind (De Bezige Bij)
Ferdy Karto, Het firmament tussendoor (Nadorst)
Nisrine Mbarki, Oeverloos (Pluim)
Esohe Weyden, Tussentaal (Vrijdag)

Sinds 1988 wordt op initiatief van Poetry International ieder jaar de C. Buddingh’-prijs uitgereikt aan de schrijver of schrijfster van het beste Nederlandstalige poëziedebuut. Met de prijs beoogt Poetry International meer aandacht te genereren voor talentvolle nieuwe stemmen in de Nederlandstalige poëzie. Dat de vier genomineerde bundels voor deze prijs alle aan bod zijn gekomen in Meander is geen toeval, aangezien daarin alle ook maar enigszins serieuze dichtbundels besproken worden. Dat drie van de vier genomineerde bundels bij mij terechtkwamen is dat echter wel en blijkbaar opperde men om die reden bij Poetry het idee om mij om te vragen in een artikel de winnaar te voorspellen.
Als eerste reactie lijkt het me wat te veel eer om mij de gave van de glazen bol toe te dichten, zeker wanneer die niet – als de wereldbol bij Atlas – op mijn schouders rust, maar nadrukkelijk op die van de drie juryleden: Daan Doesborgh, Jelle Van Riet en Michael Tedja. Daarover later meer.

Laat ik beginnen met de enige bundel die ik zelf niet gelezen heb, namelijk die van Ferdy Karto (1981). Zonder mijn Meander-collega te willen afvallen, wordt Karto naar mijn mening niet geheel terecht op het Prokroústês-bed van grammatica en leestekens gelegd. Poëzie is nu eenmaal geen essay, levert als het goed is geen redeneringen en zou voornamelijk gericht moeten zijn op het oproepen van het onuitspreekbare. Om recht te doen aan een bundel moet ik mijn beeld wel baseren op voldoende materiaal. Gelukkig heb ik de drie in de bespreking geciteerde gedichten kunnen aanvullen met gedichten uit de bundelpresentatie, zoals die op YouTube te vinden is. Daaruit komt een dichter naar voren die de taal bij tijd en wijle op een expressieve manier weet te gebruiken, maar die naar mijn smaak toch teveel wil uitleggen en te weinig de taal voor zichzelf laat spreken. Dat blijkt het beste uit een gedicht dat het dichterschap tot onderwerp heeft:

Het eigenlijke

Toen ik zeven jaar oud was kleurde ik
een schip, schreef secuur ronde tekens

op een parochieboekje beter in staat was
ik toen mee te trillen dan de huidige

dichter die koelbloedig gegeseld wordt
door het besef dat hij gebrekkig is het leven

in woorden te vatten dit mankement
staart hem tartend in zijn gezicht altoos

ondoorgrondelik. Als zevenjarige was
ik Daedalus blakend, nu verkerkerd

En niet meer dan slechts
——–     —vleesgeworden beeldspraak

Link naar de voordracht

Wie daarbij de overige bezigheden van Karto bekijkt, ziet dat de poëzie daarin een vrij bescheiden plaats inneemt en – naar het zich laat aanzien – zal dat aandeel niet drastisch toenemen. Mocht de C. Buddingh’-prijs aan hem worden toegekend, dan vrees ik dat deze “nieuwe stem” hoogstens nog één of twee keer van zich zal doen spreken. Daardoor lijkt hij mij als winnaar niet op zijn plaats.

Dan de drie andere genomineerden, die, behalve dat hun bundels door mij besproken zijn, ook nog als overeenkomst hebben dat ze vrouw zijn. Garcia Diaz (1993) en Weyden (1999) hebben daarbij nog de gemeenschappelijkheid van het podium, waarop ze prominent te zien zijn. Bij Weyden en Mbarki (1977) komen de gedichten vooral qua onderwerp overeen: ze gaan nogal eens over de taal en met name het ervaren van identiteit in de taal en de fysieke aspecten van het uitspreken van woorden.

De bundel van Garcia Diaz heb ik na het beschrijven van mijn leeservaring niet meer ingekeken en ik voel ook weinig aandrang om dat toch nog eens te doen. Zoals ik al schreef, is voor mij in haar bundel veel te weinig een dichter aan het woord die de klank en het ritme van taal naar haar hand zet en de lezer tegen zijn wil meesleept of liefst meesleurt in het onzegbare.
Ze schrijft bijvoorbeeld dit:

(…)
en ze blijft altijd gedrocht, gecorrumpeerde zone
alsof de militaire tentakels uit haar huid getrokken kunnen
alsof de tentakels van het kapitaal uit haar navel en anus
ik haal mijn boodschap door de machine en ze configureert
het juiste antwoord en vertelt me hoe ik heten zal en
op welke dag sterven en waar en welke hemel boven me
en hoeveel er nog overblijft en hoeveel van ons
er nog overblijven
(…)

[Het is warm in de hivemind, p. 75-76]

Het geheel komt bij mij voornamelijk bedacht tot zelfs gekunsteld over en als dat de uitverkoren stem van het aanstormende talent moet worden, moeten we het jaar 2022 maar snel vergeten. Het feit dat alleen deze bundel afkomstig is van een grote uitgeverij, doet ofwel het ergste vrezen voor de combinatie van grote uitgeverijen en poëzie, ofwel levert ondersteunend bewijs voor de stelling dat de grote uitgeverijen waar het om poëzie gaat vooral naar de potentiële afzetcijfers kijken en minder naar wat op de langere termijn goed is voor de dichter. Het zal moeten blijken.

Ondanks haar jeugd (ze is met afstand de jongste van de genomineerden) weet Esohe Weyden uit het door haar gepraktizeerde spoken word ook poëzie te destilleren. Vanuit de oorsprong wordt de expressieve kracht van taal bij fluxus en zijn opvolgers (waarvan spoken word er een is) met nadruk gebruikt voor het creëren van een ervaring in het moment en in principe ook beperkt tot een enkele persoon.
Zelf schrijft Weyden er dit over:

(…)
ik kijk naar wat komt
schimmig als een schets van houtskoollijnen op grof papier
waarvan ik weet dat hij nooit de koude aanraking
van haarlak zal voelen
dat hij nooit definitief en altijd uitwisbaar zal zijn
want hoe kan ik vormgeven wat ik vandaag niet kan zien
wat ik denk dat misschien zou kunnen gebeuren
en stiekem hoop te zullen zijn
(…)

[Tussentaal, p. 81]

Die expressie laat zich per definitie niet reproduceren, laat staan vastleggen op papier. Erbij geweest zijn levert een bouwsteen op voor wie je bent (en nog kunt worden) en improvisatie wordt – behalve door instrument en vituositeit van de muzikant – ook mede gevormd door de interactie met medespelers en publiek. Wanneer spoken word gedomesticeerd raakt op papier, raak je die vrijheidsgraden kwijt en moet wat er staat je als dichter voldoende tevreden stellen om het te laten staan. En nog meer om het in een bundel op te nemen. Er zit nog veel taal in Weyden verborgen op het achterste van haar tong en dat smaakt naar meer. Omdat ik me kan voorstellen dat de jury die nieuwsgierigheid met mij deelt, acht ik het goed mogelijk dat Weyden het prijzengeld op haar rekening bijgeschreven krijgt. Het is niet mijn eerste keus, maar ik zou ermee kunnen leven.

De bundel van Nisrine Mbarki is in mijn ogen en oren wat klank en taalkracht betreft de meest sprekende van de genomineerden en daarnaast ook de meest voldragen bundel van de vier. Als enige bundel van de vier weet zij de lezer van het begin tot het einde vast te houden en te boeien, waarbij ieder gedicht weer een andere schakering levert van het totale kleurengamma dat deze dichter ons biedt. Daarbij spreekt zij tot onze oren in vier talen en geeft zij onze ogen drie schriftsystemen. Zij is de enige van de kandidaten die de taal tot op de laatste druppel uitmelkt. Mogelijk is het haar tot voordeel dat ze naast Nederlands ook Arabisch en Tamazight spreekt, talen die op een heel andere manier dan de onze een verbinding tot stand brengen tussen klank en (esthetische) ervaring. Maar wellicht heeft ze het meest op de anderen voor dat ze, behalve dichter, ook vertaler is. Ik laat haar zelf aan het woord:

(…)
jullie kerfden tekens in mijn stembanden
staken zwaarden in mijn gehemelte te ruste
door mijn borstkas duwden jullie vleugels naar buiten
voor een mogelijke
exodus
in mijn mondholte herschiepen jullie wezens
waarvan je de naam niet mag uitspreken
hun scherpe gekrulde ⵉⵙⴽⵉⵯⵏ dreigden dagelijks
mijn huig te verbannen
hoeven vertrapten eux en oui en liefkoosden ي en م om hun
vloeiende vormen
aan mijn hoofd naaiden jullie oren vast gekneed uit jullie tonen
ma tête lourde de votre promesses
(…)

[Oeverloos, p. 70]

Ten slotte het meest risicovolle aspect van mijn voorspelletje, namelijk de voorkeuren van de jury. Uit eigen ervaring weet ik inmiddels dat het in een juryberaad lang niet altijd gaat om het uitwisselen en bepleiten van geestdrift en bijval, maar ook nogal eens hoe het ene jurylid zijn eigen kandidaat kan doordrukken door de favorieten van de anderen kunstmatig laag op het lijstje te plaatsen. Ik herken geen ‘onversneden’ bundeldichters in de jury. Daan Doesborgh wordt voornamelijk geassocieerd met Poetry Slam en was een decennium geleden stadsdichter van Venlo, Jelle Van Riet is vooral bekend in België als jurylid en schrijfster van En God schiep de man en Michael Tedja tenslotte is als beeldend kunstenaar, schrijver en dichter vooral het meest veelzijdige jurylid. Ik ga me niet wagen aan voorspellingen over wie van de genomineerden de voorkeur heeft van welk jurylid. Niet alleen omdat ik daar geen flauw idee van heb, maar vooral omdat, zoals hierboven aangestipt, vaak de strategie van tweede, derde en vooral vierde keus de einduitslag bepaalt.

Mijn eigen voorkeur zal inmiddels geen verrassing meer zijn: wat mij betreft wordt de C. Buddingh’-prijs 2022 zeer verdiend toegekend aan de bundel Oeverloos van Nisrine Mbarki.

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...