Zijn deze dichters vergeten? Kent u ze nog? Ligt er misschien eentje op het nachtkastje en blijft zij favoriet? Of helpen wij u op de naam te komen van dat glansrijke gedicht dat u ooit uit het hoofd kon? Is dit een aanleiding de boekenkast om te keren of op uw knieën op zolder in die dozen te kijken? Hoe dan ook, veel leesplezier!
–
Laat vallen ’t purperrood gordijn!
Ik wil met droomen zalig zijn.
–
O, neem mijn hand en streel mijn haar,
Dan wordt mijn hart weer achttien jaar.
–
En fluister woorden zonder zin:
Daar vond ik eens mijn hemel in.
–
En leg beloften in uw lach
En leer mij lieven als ik plach.
–
En blik me in de oogen zooals hij
En doe dat ál uit medelij.
–
O lieve, lieve, wees niet boos,
Omdat ik denk aan hem altoos!
–
Maar lieg als hij en streel mijn haar,
Dan wordt mijn hart weer achttien jaar.
–
Hélène Swarth
–
uit Het zingende hart, Van Kampen, Amsterdam, 1952
opgenomen in Toen bliezen de poortwachters, Proza en poëzie van 1880 tot 1920, Salamander reeks, Em. Querido’s uitgeverij bv, 1974
–
–
Stephanie Hélène (Hélène) Swarth (Amsterdam, 25 oktober 1859 – Velp, 20 juni 1941) was een Nederlands dichteres die gerekend wordt tot de Tachtigers. Ze debuteerde met Franstalige, door Lamartine beïnvloede gedichten, maar schakelde op aanraden van Pol De Mont over naar het Nederlands. Haar gedichten werden warm ontvangen door Willem Kloos die haar ‘het zingende hart van Holland’ noemde en haar gedichten publiceerde in zijn tijdschrift De Nieuwe Gids.
Swarth was tot op hoge leeftijd productief en in haar beste gedichten toont zij zich de evenknie van de andere vooraanstaande Tachtigers. “Door de zuiverheid van uitdrukking wist zij een volmaakte eenheid van vorm en inhoud te bereiken. Aan het liefdesverlangen paarden zich gevoelens van eenzaamheid en deze verdiepten haar zintuiglijke ontvankelijkheid zo, dat haar natuurpoëzie bij wijlen een kosmisch-religieuze beleving laat doorstralen.”, schreef H.A. Wage . Anna de Savornin Lohman waarschuwde in het vrouwentijdschrift De Hollandsche Lelie haar lezeressen: “Ik bid U, weer allereerst zulke bundeltjes van uw boekenrekje”. Componiste Nelly van der Linden van Snelrewaard zette zes gedichten van Swarth op muziek (liederen voor alt, 1895).
Na een tiental jaren werd de beweging van Tachtig opgevolgd door nieuwe stromingen. Hélène Swarth bleef echter onverminderd doorgaan met haar schrijfwerk – ze schreef tientallen gedichten per jaar. Zowel vorm als inhoud veranderde niet. Critici begonnen te spreken over industriële productie van gedichten; Frederik van Eeden noemde haar zelfs ‘het herkauwende hart’. Toch bleef Hélène Swarth langere tijd een grote invloed houden op haar lezerspubliek. Na 1900 kwam haar werk hoe langer hoe meer in botsing met de tijdgeest. De Gids stopte in 1916 met de plaatsing van haar gedichten, nadat ze meer dan dertig jaar onbeperkte bladruimte had gekregen. Voor haar dichtkunst van het ‘esthetisch schone’ was geen plaats meer. Ze werd niet langer begrepen en raakte vergeten. Haar gedichten verschenen toen in allerlei bladen van mindere allure, onder andere in De Nieuwe Gids. Dat tijdschrift was geen schim meer van wat het vroeger onder leiding van een aantal Tachtigers was geweest. De feitelijke leiding was nu in handen van Kloos’ echtgenote Jeanne Reyneke van Stuwe. Hélène Swarth stierf in 1941; velen dachten toen dat ze allang was overleden.
–
Ik wil gaan schuilen in mijn eigen woorden,
onzichtbaar zijn in mijn verliefd gedicht,
dat ik haar mond mag kussen, als wellicht
zij zingt en over open lippenboorden
de sylben komen van des onverhoorden
verlangens sidderende zielbericht.
–
J.H. Leopold
uit Verzameld werk, Van Oorschot, Amsterdam, 1951
opgenomen in Toen bliezen de poortwachters, Proza en poëzie van 1880 tot 1920, Salamander reeks, Em. Querido’s uitgeverij bv, 1974
Gedichten van Leopold werden in verschillende Klassiekers op Meander besproken zoals
Staren door het raam
Regen
Saadi–
–
Jan Hendrik Leopold (‘s-Hertogenbosch, 11 mei 1865 – Rotterdam, 21 juni 1925) was een Nederlands dichter en classicus die wordt gerekend tot het symbolisme. Hij wordt door sommigen beschouwd als de belangrijkste Nederlandse dichter sinds Vondel. Na zijn debuut met door Gorter en Mallarmé beïnvloede gedichten, vertoont zijn poëzie vanaf 1900 filosofische verdieping van vooral de Stoa, na 1915 vermengd met oosters-religieuze elementen. Leopolds bekendste werken zijn gedichten die vaak in bloemlezingen te vinden zijn. Zijn gedicht ‘O nachten van gedragene extase’ geldt algemeen als één der mooiste liefdesgedichten uit de Nederlandse literatuur. Ook veel bewonderd zijn het epische gedicht Cheops uit 1915 en de naar Arabische en Perzische dichters gemodelleerde kwatrijnen in Oostersch uit 1922.
Zijn werk draait om de tegenstelling tussen het verlangen in een groter romantisch of metafysisch verband op te gaan en de onmogelijkheid om buiten de eigen persoonlijkheid te treden. Drie perioden worden in het oeuvre onderscheiden. In de eerste periode (1893-1900) vertonen zijn verzen de invloed van de prerafaëlieten; in de tweede periode (1900-1915), die enkele langere gedichten opleverde, is de klassieke filosofie, onder meer de Stoa en Epicurus, een dominante invloed; in de derde periode (1915-1925) is de rationele filosofie teruggedrongen en gecombineerd met religieuze, oosterse elementen, waardoor de poëzie mystiek genoemd kan worden. De symbolistische dichter probeert in zijn gedichten uitzicht te bieden op een hogere wereld, een pretentie die bij Leopold niet waargemaakt wordt. Daarom wordt hij wel een ‘dissidente’ symbolist genoemd, of zelfs een modernist. Tijdens zijn leven publiceerde hij gedichten in tijdschriften, waarvan Cheops ook als boekje verscheen, en twee bundels.
–
Ik ben een Minnaar, maar niet zonder wijsheid.
Ik ben een zanger, niet zonder gebed.
Mijn bede: dat God mij tot mijne grijsheid
Van leven zonder lied en liefde redt.
–
Ik ben een drinker, maar ik drink bezinning
Met elke teug van den zonnigen wijn.
iIk leef in vreugd, wetend, dat de overwinning
Eenmaal aan den eeuwigen dood zal zijn.
–
Ik klaag niet meer om beloften verbroken
Ik klaag niet meer om mijn jeugd vergaan.
Ook het woord, dat de Dichter heeft gesproken,
Kan de stilte van den Dood niet weerstaan.
–
Maar is de wijn, dien wij drinken, niet heerlijk
Omdat men genoten wijn nooit weer drinkt?
Was deze dag niet vol en niet begeerlijk
Omdat hij in den Nacht des Tijds verzinkt?
–
Wees een Minnaar als ik, niet zonder wijsheid,
Luister naar mijn zangen en mijn gebed.
Bid God, dat Hij u, tot de late grijsheid,
Van leven zonder lied en liefde redt.
–
Jacob Israël de Haan
uit Verzamelde gedichten, Van Oorschot, Amsterdam, 1952
opgenomen in Toen bliezen de poortwachters, Proza en poëzie van 1880 tot 1920, Salamander reeks, Em. Querido’s uitgeverij bv, 1974
–
–
Jacob Israël de Haan (Jiddisch: יעקב ישראל דעהאן, Hebreeuws: יעקב ישראל דיהאן of יעקב ישראל דה האן) (Smilde, 31 december 1881 — Jeruzalem, 30 juni 1924) was een Nederlandse schrijver, dichter, publicist, rechtsgeleerde en (anti-)zionist. Hij emigreerde in 1919 als zionist naar Palestina. Hij werd daar op 30 juni 1924 vermoord door Avraham Tehomi, in een terroristische aanslag van de Joodse paramilitaire organisatie Hagana.
Hij was als letterkundig medewerker verbonden aan het socialistische dagblad Het Volk, waarvan hij ook enige tijd de kinderrubriek redigeerde. Vanaf 1900 publiceerde hij in allerlei literaire tijdschriften. Nog tijdens De Haans leven raakten zijn romans vergeten, en hij ging over op de dichtkunst. Al vanaf 1900 had hij jeugdwerk gepubliceerd, maar vanaf 1914 kwamen voldragen bundels uit met gedichten die vaak opnieuw homoseksualiteit tot onderwerp hadden: Libertijnsche liederen (1914) en Een nieuw Carthago (1919) zijn beide geïnspireerd door romans van Georges Eekhoud, de Belgische schrijver die de inleiding had geschreven voor Pathologieën. Tevens maakte De Haan het Jood-zijn tot zijn thematiek, zoals al blijkt uit de titel van zijn tweedelige Het Joodsche lied.
Het bekendst bleven de postuum uitgegeven Kwatrijnen, een omvangrijke bundel intieme, gevoelige poëzie. Mede om zijn gedichten, emotioneel, eigenzinnig, met een persoonlijke ritmiek, is De Haan een bekend schrijver gebleven. In 1952 werden zijn Verzamelde gedichten uitgegeven, geredigeerd door K. Lekkerkerker; daarna verschenen er verschillende bloemlezingen, zoals Ik ben een jongen te Zaandam geweest, samengesteld door Gerrit Komrij. In 1997-2001 kwam de Grote Nederlandse Letterproef tot stand, een verzameling van zestig teksten van De Haan gedrukt door zestig bibliofiele drukkers, die behoorden tot de Stichting Drukwerk in de Marge.
Op 1 juni 1952 werd in Amsterdam het Genootschap Jacob Israël de Haan opgericht, onder voorzitterschap van Garmt Stuiveling en met Wim Simons als secretaris. Ook K. Lekkerkerker en Johan Polak maakten deel uit van dit Genootschap, dat enkele publicaties uitgaf en een verzameling aanlegde. In september 2008 werd het Genootschap opnieuw opgericht, nu als Stichting Jacob Israël de Haan, met als voorzitter de hoogleraar Marita Mathijsen.
De gedichten werden in de spelling van de betreffende bundel of bloemlezing overgenomen.
foto © Wouter van der Hoeven, boekhandel Scheltema, Amsterdam, oktober 2018