Meandermagazine
Wat Maakt Een Gedicht Goed? (16)
Een nieuwe serie die wekelijks een antwoord probeert te geven op de vraag Wat Maakt Een Gedicht Goed? Kun je zo’n vraag wel beantwoorden? De medewerkers van Meander zijn achtereenvolgens serieus, speels, poëtisch, humoristisch, streng, onderhoudend, kort, (iets) te lang, verlegen, duidelijk, zeker, geërgerd, motiverend, vluchtig of vragend. Het zestiende antwoord komt van Kamiel Choi.
Dinie Sophie Fintelman - Een uitzicht waar iets over viel te zeggen.
Hans Franse vindt ‘Een uitzicht waar iets over viel te zeggen’ van Dinie Sophie Fintelman een mooie en innige bundel: ‘Het is geen extraverte poëzie met veel fiorituren en wilde beeldspraken. Het is vooral een poëzie die de stilte erkent, het wit in het papier mee laat spreken en zich traag beweegt van binnen naar buiten.’
Stadhouderskade 42 te Amsterdam
Zijn vorm en ‘klank, klankverhouding en klankcontrast’ wezenlijk voor poëzie, zoals Theo van Doesburg en Grata Monach vonden? Als je zo’n vraag wilt beantwoorden, kun je het best naar tegenvoorbeelden zoeken. En als je tegenvoorbeelden zoekt, kun je het best te rade gaan bij K. Schippers. Een column van Hans Puper.
Pieter Theunissen
Pieter Theunissen heeft een speelse, lichte stem die zelfs een beetje bezwerend kan zijn. Hij werkt nog aan zijn métier als dichter en toch voelt het alsof hij dit altijd al gedaan heeft. Alsof hij ons waarschuwt en tegelijkertijd verrast, bij de arm neemt en met ons struikelt terwijl hij heel nauwgezet zijn voeten plaatste.
Eva van Manen - Hoe zijn we hier gekomen?
Ivan Sacharov bespreekt ‘Hoe zijn we hier gekomen’ van Eva van Manen: ‘’Haar debuut laat zich m.i. nog het best samenvatten als een soort van ontdekkingstocht naar wat eigen is.
Van Manen lijkt het ziek zijn van haar ‘lyrische ik’ als een metafoor te gebruiken bij die zoektocht. Niet alleen omdat de wereld, de samenleving mogelijk ziek is, maar ook omdat de ziekte haar het gevoel geeft dat het leven niet onaantastbaar is, en de tijd om te leven niet onbeperkt.’’
"Poëzie kent een eigen werkelijkheid"
Pom Wolff schrijft over ‘dat pareltje’: liefde, en alles dat daarin zit: leven, verlangen en de dood. Hij neemt elke vorm van poëzie zeer serieus en ook de bijverschijnselen. Aan de waarheid of de werkelijkheid mag de dichter sleutelen om de kracht van de taal te dienen. Hij heeft niks met geloof noch met moralisme.