Archief
Klassieker 38: Lucebert – gedicht
Joop Leibbrand: ‘Lucebert heeft meer dan eens verklaard ‘stemmen’ te horen, die hem letterlijk inspireerden, en waarop hij als op een innerlijke radio kon afstemmen. (…) Omdat hij zijn plaats tussen hemel en aarde voortdurend opnieuw positioneert, is daarbij telkens de eigen identiteit volop in het geding.’ Achter de misleidend eenvoudige titel ‘gedicht’ gaat dan ook een complexe, intrigerende tekst schuil.
Klassieker 37: Lucebert – vrede
Rutger H. Cornets de Groot bespreekt een van de allerlaatste gedichten die Lucebert heeft geschreven: ‘Vrede’. Een intrigerend, weinig opwekkend gedicht. Belangrijk bij de lezing is, dat ‘voor Lucebert niet de semantische, betekenisdragende eigenschappen van woorden doorslaggevend zijn, maar ook en vooral de klank en het woordbeeld.’ Daarbij gebeurt het maar zelden dat een gedicht van Lucebert zich volledig aan de lezer prijsgeeft, zelfs na minutieuze analyse.
Klassieker 36: Jan Kuijper – Statica
Leraar Nederlands Joop Leibbrand belicht een gedicht waarin Jan Kuijper een natuurkundeles beschrijft: ‘Statica’. Een losjes geschreven loepzuiver sonnet waarin ‘de leraar er nu al bijstaat als een geslagen hond. Wie niet in het bezit is van de vereiste lading, een sterke persoonlijkheid ontbeert, krijgt het heel, heel moeilijk.’
Klassieker 35: Willem van Toorn – Een kraai bij Siena
Het gedicht ‘Een kraai bij Siena’ uit diens gelijknamige bundel was ten tijde van publicatie van deze bespreking veruit het populairste gedicht van Willem van Toorn. Pim Heuvel laat zien, waarom dit gedicht zo’n hoge vlucht genomen heeft.
Klassieker 34: Ed. Hoornik – Overgang
Na de bespreking door Pim Heuvel deze maand opnieuw een gedicht van Ed. Hoornik. Joop Leibbrand bespreekt ‘Overgang’. Een ogenschijnlijk weinig opwekkend gedicht over hoe iedere nieuwe dag voor een mens een niet te ontwijken belasting kan vormen. Kan poëzie verlichting geven?
Klassieker 33: Ed. Hoornik – Te Middelharnis is een kind verdronken
Het titelloze gedicht ‘Te Middelharnis is een kind verdronken’ begint als een ready-made. Ed. Hoornik brengt onder woorden wat een kort berichtje in de krant oproept, en hoe dit door blijft werken. Pim Heuvel laat zien, hoe het accent op zo’n ‘kleine gebeurtenis’ volledig in de geest van het eind jaren dertig opgerichte tijdschrift Criterium past.
Klassieker 32: Ed Leeflang – Hoor Prediker. Over de dommen en gevatten
Twee maanden na de analyse van het op Vondel geïnspireerde gedicht ‘De vader van de baby Constantijn, wat hem’ neemt Joop Leibbrand opnieuw een gedicht van Ed Leeflang onder de loep. Dit keer laat de dichter zich door Prediker inspireren, om een niet al te rooskleurig beeld over de condition humaine te schetsen. Of zou Leeflang het specifiek over het lot van de leraar hebben?
Klassieker 31: Jacques Hamelink – Grijsaard
Het gedicht ‘Grijsaard’ van Jacques Hamelink is een nietsontziend portret van een oude man. ‘In het hele oeuvre van Hamelink wreekt de natuur zich op de mens die ontaard is.’ Twintig jaar later nam Hamelink een sterk gewijzigde versie op in de verzamelbundel ‘Eerste gedichten’. Volgens Pim Heuvel geen verbetering, de gruwelijke kracht van het gedicht wordt afgezwakt.
Klassieker 30: Ed Leeflang – De vader van de baby Constantijn, wat hem
In het titelloze gedicht met de beginregels ‘De vader van de baby Constantijn, wat hem / voor ogen zweefde stuit en kalmeert mij niet’ verbindt Ed Leeflang nadrukkelijk de zorg voor zijn eigen kind met het beroemde gedicht dat Vondel schreef na het overlijden van zijn zoontje. Een analyse door Joop Leibbrand.
Klassieker 29: Ida Gerhardt – Alpha en Omega
Het leraarschap is misschien wel het eigenlijke thema van het gedicht ‘A en Ω’ van Ida Gerhardt. Een inwijding in oude kennis, zoals dat in het Bijbelse verhaal van de jonge Jezus in de tempel naar voren komt. Een thematiek die Joop Leibbrand, als gedreven docent Nederlands, na aan het hart ligt. Een analyse door Elly Woltjes en Joop Leibbrand.
Klassieker 28: Jan Hanlo – Oote
In 1952 schudde Jan Hanlo de poëziewereld op met zijn gedicht ‘Oote’. VVD Eerste Kamerlid Willem Carel Wendelaar vond het gedicht een “onaanvaardbare uiting van kunst”. Wat Wendelaar vooral stak was dat het in zijn ogen onzinnige gedicht in een door de Staat gefinancierd blad was verschenen. Desalniettemin behoort ‘Oote’ inmiddels tot één van de bekendste gedichten uit het Nederlandse taalgebied. Terecht? Rutger H. Cornets de Groot staat stil bij deze unieke tekst.
Klassieker 27: Ad Zuiderent – Tuinpad
In ‘Natuurlijk evenwicht’ van Ad Zuiderent hebben de gedichten een vast punt, soms in de middelste regel, soms aan de uiteinden, aldus de flaptekst. Pim Heuvel staat stil bij ‘Tuinpad’, niet toevallig het middelste gedicht van de hele bundel.
Klassieker 26: Rutger Kopland – Al die mooie beloften
Het gedicht ‘Al die mooie beloften’ van Rutger Kopland ontbreekt nadrukkelijk in de gelijknamige bundel die hij in 1978 het licht deed zien. Vier jaar later werd het – vrijwel volledig herschreven – wel het openingsgedicht van ‘Dit uitzicht’. Joop Leibbrand dringt dieper door in deze tekst(en), waarbij hij ook ‘Een psalm’, het openingsgedicht van Koplands debuutbundel ‘Onder het vee’ (1966), betrekt.
Klassieker 25: Rutger Kopland – Die Kunst der Fuge
‘Die Kunst der Fuge’ van Rutger Kopland is niet één gedicht, maar een vijfluik. Een cyclus van vijf gedichten dat één onderwerp heeft: verandering en het voorbijgaan van de tijd. Of toch niet? Pim Heuvel dwaalt met ons langs de regels, en laat zien hoe alles samenkomt.
Klassieker 24: Martinus Nijhoff – Impasse
Na de analyse van het minder bekende ‘Moeder’ van Martinus Nijhoff bespreekt Elly Woltjes in deze aflevering één van zijn bekendste gedichten: ‘Impasse’. Een zeer alledaagse situatie, met een dubbele bodem. Het gedicht liet Nijhoff ook niet los: twee jaar later gaf hij het gedicht een volstrekt ander slotakkoord, door de laatste twee strofen te herschrijven.
Klassieker 23: Martinus Nijhoff – Moeder
De debuutbundel van Martinus Nijhoff eindigt met maar liefst drie gedichten over de moederfiguur. Het laatste gedicht is getiteld ‘Moeder’ en is een herinnering aan de gestorven moeder - bijna twintig jaar voordat hij haar in ‘De moeder de vrouw’ zou aanroepen. Pim Heuvel roemt de precisie en de eenvoud in de taal van de jonge Nijhoff.
Klassieker 22: Anna Blaman – De spin
Anna Blaman ontving in 1957 de P.C. Hooftprijs voor verhalend proza. Haar poëzie werd bij leven slechts verspreid gepubliceerd. Joop Leibbrand geniet van de energieke vitaliteit van ‘De spin’. Hij weerlegt daarbij de constatering dat Anna Blaman ’van de literaire aardbodem verdwenen’ is. Haar tegendraadse werk mocht en mag er zijn.
Klassieker 21: Paul Rodenko – Het beeld
Rutger H. Cornets de Groot reageert op de bespreking van ‘De Ceder’ van Han Hoekstra door Paul Rodenko's 'Het beeld' te presenteren: “Thematisch verwant met 'De ceder', maar inhoudelijk veel interessanter, want vervuld van meer realiteitszin.”
Klassieker 20: Han G. Hoekstra – De ceder
Het gedicht ‘De ceder’ van Han G. Hoekstra is –inmiddels ruim 70 jaar na dato– nog altijd bijzonder populair. De lichte toonzetting en de rondeelvorm dragen daar zeker aan bij. Pim Heuvel raakt in zijn bespreking een belangrijk thema: het begrip werkelijkheid in de kunst.
Klassieker 19: J.H. Leopold – Staren door het raam
Henk Ruijsch noemt ‘Staren door het raam’ van J.H. Leopold een zeer muzikaal gedicht: het is fraai qua dichtvorm en enjambement, “maar toch is dit allemaal ondergeschikt aan het beeld, aan het symbolisme in dit gedicht.”
Klassieker 18: W. Elsschot – Bij het doodsbed van een kind
In ‘Bij het doodsbed van een kind’ beschrijft W. Elsschot een indringende gebeurtenis. Volgens Pim Heuvel en Joop Leibbrand toont Elsschot zich in dit gedicht de wegbereider van de moderne spreektaal in de poëzie: “Aan dit gedicht is alle pathetiek vreemd, maar de eenvoudige toon maakt de onmacht en het mededogen van de dichter des te sterker voelbaar.”
Klassieker 17: H. Roland Holst – De zachte krachten…
Na de bespreking van ‘Ook ik ben omstreeks 't midden mijner jaren’ door Elly Woltjes (Meander Klassieker 16) presenteert Pim Heuvel een ander gedicht van Henriette Roland Holst. De openingsregel ‘De zachte krachten zullen zeker winnen’ kan als de lijfspreuk van H. Roland Holst – en misschien wel van haar generatie – worden opgevat.
Klassieker 16: H. Roland Holst - "Ook ik ben omstreeks 't midden mijner jaren"
In deze bespreking laat Elly Woltjes niet alleen zien, hoe het gedicht ‘Ook ik ben omstreeks 't midden mijner jaren’ van H. Roland Holst aansluit bij het beroemde fragment uit Dantes Inferno, maar ook hoe het een weerslag is van de persoonlijke situatie en levensloop van de dichteres.
Klassieker 15: P. C. Boutens - De maan is al boven de seringen
‘De maan is al boven de seringen’ klinkt bijzonder idyllisch. Schotelt Boutens de lezer slechts een ultieme romantische ervaring voor? Joop Leibbrand laat zien, dat er veel meer speelt in dit gedicht.