Gedichten
Jane Leusink
Medea ben ik
kleindochter van Helios
die er mocht zijn met zonnevlekjes licht en schaduw
op haar gebruinde huid, ligt hier voor u ter inzage
geen Medea ben ik
als vleugels van gezworen woorden scheuren
als taal geschoren schapen baart, in wisselend perspectief
een ravage aan kapotte liefde
wie zegt hier dat het minder kon
alleen verdriet dat klein is trekt zich de buren aan
wie zegt hier dat ik akkoord kon gaan
ja Jason jou krab en schrap ik uit mijn vuile lijf!
als ik had kunnen kiezen
had ik die dubbelstengelige krokus gewoon aan de rand
van de sneeuw laten staan, nu sloeg jij in mij het gat waaruit dít
stroomt, alle seinen staan op rood er is geen stoppen aan
onherbergzaam leed is dakloos, logisch, ik kook, mijn keel
doet zeer mijn losgeplooide bloedrokken kloppen
tot in mijn oor, o goden er is geen troost, waar ik ben
zijn jullie niet, ook niet mijn vader, broertje of mijn land
ik ben Medea
baarde je zonen lievelingen
wie pakt ze op en draagt ze in zijn hand
nu jij mij inruilt voor een ander, zo vruchtbaar aan je positie werkt
waar laat je mij, waar hen die het lot van asielkinderen treft?
jij huilt vandaag je lichaam en je licht
die kinderen de reden dat je leeft
ja Jason ik zie daar alle ruimte voor een wond
sta daar niet zo
ik ben Medea
geen duif getemd in een besloten tuin met aangeharkte paden
geen gras dat vers en buigzaam langs je enkels stroomt
ik kom er niet omheen: wie kan een god die dat niet wil
zien gaan en komen? tot aan de veren dreef zijn pijl
zich in mijn hart dat vraagt en vraagt: bestaat de ziel alleen uit feiten?