Archief
Klassieker 59: J. H. Leopold – Regen
Voor Edith de Gilde is Leopold de dichter van het onvergetelijke moment. In ‘Regen’ komt alles samen in die ene druppel. Het gedicht stamt uit zijn tweede periode, die gekenmerkt wordt door een 'grotere verstechnische constructiviteit' en door het verwerken van filosofische theorieën. Als toegift volgt een regengedicht uit het nagelaten werk van Leopold: ‘in den stilstand van den tijd / lekt het sijpend oogenblik / tik, tik.’
Klassieker 58: J. A. dèr Mouw (Adwaita) – Lang rolt, een bol van klank, de klank van 't schot,
De bespreking van “’K ben Brahman. Maar we zitten zonder meid.” inspireerde Joop Leibbrand een ander gedicht van J. A. dèr Mouw voor het voetlicht te brengen. Een persoonlijk, aangrijpend gedicht, waarbij veel te raden blijft: “Het is opmerkelijk dat verzwegen wordt wat nu precies dat 'ongeluk, dat in zijn leven viel' is.”
Klassieker 57: J. A. dèr Mouw (Adwaita) - ’K ben Brahman. Maar we zitten zonder meid.
Het titelloze gedicht dat met de provocerende regel ‘'K ben Brahman. Maar we zitten zonder meid.’ begint, is misschien wel het bekendste van J. A. dèr Mouw, ook wel bekend als Adwaita. Edith de Gilde: ‘Johan Andreas dèr Mouw ís zijn poëzie. Hij heeft die niet alleen geschreven, en hoe, maar ook geleefd. Alles wat hij van kind af aan heeft gevoeld, gedacht, geleerd, gedaan, weerspiegelt zich in de gedichten die hij rond zijn vijftigste levensjaar begint te schrijven.’
Klassieker 56: J. Slauerhoff – De ontdekker
Joop Leibbrand: “'De ontdekker' opent met wat bij Slauerhoff zeldzaam is, een compleet succes. Het is de gewenste overwinning op 'de rustigen die mij tartten te vertrekken'”. Aan het eind van de analyse krijgen we nog een gedicht van Slauerhoff cadeau – met dezelfde titel!
Klassieker 55: Hester Knibbe - Vannacht
Volgens Joop Leibbrand is het oude Tachtiger adagium 'Vorm en inhoud zijn één' een kenmerk van alle goede poëzie. En hij acht het zeker van toepassing op het mooie, zuivere en aangrijpende ‘Vannacht’ van Hester Knibbe.
Klassieker 54: Willem Jan Otten - Op zaal
Het gedicht ‘Op zaal’ van Willem Jan Otten gaat in eerste instantie over patiënten die herstellen van een operatie. Hoe om te gaan met de pijn? Joop Leibbrand wijst op de onderliggende laag, die mogelijk ook te maken heeft met Ottens bekering tot het katholicisme. Meegeven met de pijn, diep buigen: slechts de graankorrel die 'sterft', brengt vrucht voort.
Klassieker 53: Anna Enquist - Typologie van de drenkeling
Het is algemeen bekend, dat dichteres Anna Enquist in het dagelijks leven psychoanalytica is. Dat maakt het voor de hand liggend ‘Typologie van de drenkeling’ als een metafoor te lezen. Niet iedereen wil geholpen worden, niet iedereen wil een prijs voor zijn/haar genezing betalen. Joop Leibbrand besluit zijn analyse met het citeren van twee andere gedichten, die naar alle waarschijnlijkheid in dezelfde spreekkamer gesitueerd zijn.
Klassieker 52: H. Marsman - 'Paradise regained'
Joris Lenstra noemt 'Paradise regained' van H. Marsman een gedicht dat is ‘voorbestemd om niet vergeten te worden’. Het gedicht draagt een veelbelovende en hoopvolle titel: 'Paradise Regained'. Maar wordt het paradijs wel hervonden? Of ligt het paradijs misschien in het schrijven van poëzie, en mogen wij als lezer daarin delen?
Klassieker 51: W.F. Hermans – Bewaakte overweg
Joop Leibbrand buigt zich over ‘Bewaakte overweg’ van W.F. Hermans, de schrijver die meer herinnerd wordt om zijn romans dan om zijn gedichten. Het gedicht is een mooi voorbeeld van hoe een dichter gebruik kan maken van 'iconiciteit', d.w.z. van het zich zo goed mogelijk in taal en vorm laten afspiegelen van de inhoud.
Klassieker 50: Leo Vroman - Een boot
Het gedicht ‘Een boot’ van Leo Vroman kent een eenvoudige, heldere opbouw in drie delen: de eerste drie strofen gaan over een vis in de diepte van de zee, de volgende twee (na een extra witregel) over een arend hoog in de lucht boven de zee en het afsluitende distichon over een boot op die zee, uiteraard tussen hoogte en diepte in. Joop Leibbrand gaat op zoek naar onderliggende betekenissen.
Klassieker 49: Rutger Kopland - Soms bij het zien, bij het zien van een rij
In de bespreking van de Revisorversie van het gedicht 'Al die mooie beloften' (Klassieker 26) werd door Joop Leibbrand de opmerking gemaakt dat de cyclus 'G', waarmee de bundel ‘Al die mooie beloften’ opent, een van de hoogtepunten van de naoorlogse poëzie is. Deze uitspraak hield een belofte in die met de bespreking van het zevende gedicht uit deze cyclus wordt ingelost.
Klassieker 48: Simon Vestdijk - De overlevende
Simon Vestdijk is meer bekend door zijn romans dan door zijn poëzie, hoewel hij meerdere werken over poëzieanalyse geschreven heeft die tot op de dag van vandaag nog altijd belangwekkend zijn. Rutger H. Cornets de Groot bespreekt ‘De overlevende’, waarbij hij aan het eind van zijn omvangrijke analyse gebruik maakt van de instrumenten die de meester zelf aanreikt.
Klassieker 47: Jac. van Hattum - Visvangst
Pim Heuvel breekt een lans voor ‘Visvangst’ van Jac. van Hattum in één van de allerkortste analyses in de historie van de Klassiekers.
Klassieker 46: Simon Vestdijk - Het Kind
Joop Leibbrand bespreekt een sonnet van Simon Vestdijk: “In ‘Het kind’ vormen de geformuleerde inzichten dankzij de beeldspraak een kunstig weefsel dat geheel op zichzelf staat. Taal, beeld en gedachten vormen een onlosmakelijk, elkaar versterkend geheel.”
Klassieker 45: Ria Borkent - Sieraad
In deze aflevering buigt Pim Heuvel zich over een gedicht van de protestante dichteres Ria Borkent. In ‘Sieraad’ wordt de vraag gesteld, of een voorwerp dat het lichaam versiert, niet afhoudt van belangrijke zaken als het uitzicht op de hemel. ‘Misschien vindt niet iedereen het gedicht mooi, er zit een zekere stugheid in; het heeft mij in elk geval sterk aangesproken door de vormgeving van het dualisme dat eruit spreekt.’
Klassieker 44: Jan Eijkelboom - 21 november 1981
‘Een gedicht dat spontaan de actualiteit reflecteert, zal, hoe geëngageerd ook, meestal snel gedateerd raken en hoogstens interessant blijven voor latere chroniqueurs.’ Joop Leibbrand beschouwt ‘21 november 1981’ van Jan Eijkelboom als een uitzondering op die regel: ‘in laatste instantie gaat het over de persoonlijke ontwikkeling van de ik.’ In zijn analyse legt hij Eijkelbooms gedicht naast de weergave van de grote vredesdemonstratie in ‘De Aanslag’ van Harry Mulisch.
Klassieker 43: Jan Arends – drie gedichten
Rutger H. Cornets de Groot bespreekt maar liefst drie gedichten van Jan Arends. Omdat het zulke dunne gedichten waren, stonden ze in de oorspronkelijke Klassieker in 2003 in kolommen naast elkaar. Omdat dit tot ongewenste interacties tussen de teksten kan leiden, zijn ze bij plaatsing op de nieuwe site onder elkaar geplaatst als afzonderlijke gedichten, zoals ze ook in de bundels van Jan Arends te vinden zijn.
Klassieker 42: Anneke Brassinga – Roeping
‘Roeping’ is het openingsgedicht van ‘Verschiet’, de bundel waarvoor Anneke Brassinga in 2002 de VSB-prijs voor poëzie ontving. Volgens Joop Leibbrand kwam die bekroning haar alleen al vanwege dit openingsgedicht toe, ‘want de wijze waarop zij in dit poëticale gedicht onderzoekt en verwoordt welke de krachtige impuls is die haar tot dichten aanzet, is indrukwekkend.’
Klassieker 41: Gerrit Kouwenaar – men moet
”Het analyseren van een gedicht vind ik een verkeerde methode. Volgens de leerboeken moet je in je eigen woorden navertellen waar het gedicht over gaat. Dat is helemaal contra wat een gedicht is. (…) Er ligt niet een schaduwgedicht onder een gedicht.” (Gerrit Kouwenaar) Joop Leibbrand laat echter zien, dat het wel degelijk loont om dieper in een tekst van de dichter door te dringen.
Klassieker 40: Anthonie Donker – Achterbalcon
Pim Heuvel vindt ‘Achterbalcon’ van Anthonie Donker door zijn tekortkomingen een merkwaardig gedicht. Maar ook een boeiend gedicht, dat het ongeloof en het onvermogen van de mens bijzonder treffend weergeeft. Als toegift volgt een gedicht van Martinus Nijhoff, dat zich net als ‘Achterbalcon’ op een tram afspeelt.
Klassieker 39: Hans Andreus – Voor de lieve lezer
Na twee afleveringen met vuurwerk bij Lucebert bespreekt Pim Heuvel het veel ingetogener gedicht ‘Voor de lieve lezer’ van Hans Andreus. Dit gedicht ‘vertolkt de onvrede van de dichter over de slechte smaak van het publiek en het gevaar dat die wansmaak met zich meebrengt voor de kwaliteit van de poëzie in het algemeen.’ Met als uitsmijter ter vergelijking ‘Voor wie dit leest’ van Leo Vroman.
Klassieker 38: Lucebert – gedicht
Joop Leibbrand: ‘Lucebert heeft meer dan eens verklaard ‘stemmen’ te horen, die hem letterlijk inspireerden, en waarop hij als op een innerlijke radio kon afstemmen. (…) Omdat hij zijn plaats tussen hemel en aarde voortdurend opnieuw positioneert, is daarbij telkens de eigen identiteit volop in het geding.’ Achter de misleidend eenvoudige titel ‘gedicht’ gaat dan ook een complexe, intrigerende tekst schuil.
Klassieker 37: Lucebert – vrede
Rutger H. Cornets de Groot bespreekt een van de allerlaatste gedichten die Lucebert heeft geschreven: ‘Vrede’. Een intrigerend, weinig opwekkend gedicht. Belangrijk bij de lezing is, dat ‘voor Lucebert niet de semantische, betekenisdragende eigenschappen van woorden doorslaggevend zijn, maar ook en vooral de klank en het woordbeeld.’ Daarbij gebeurt het maar zelden dat een gedicht van Lucebert zich volledig aan de lezer prijsgeeft, zelfs na minutieuze analyse.
Klassieker 36: Jan Kuijper – Statica
Leraar Nederlands Joop Leibbrand belicht een gedicht waarin Jan Kuijper een natuurkundeles beschrijft: ‘Statica’. Een losjes geschreven loepzuiver sonnet waarin ‘de leraar er nu al bijstaat als een geslagen hond. Wie niet in het bezit is van de vereiste lading, een sterke persoonlijkheid ontbeert, krijgt het heel, heel moeilijk.’